1 Het hoofd van de Belastingdienst Douanedistrict P.
2 Abusievelijk vermeldt het opschrift van 's Hofs uitspraak dat het een uitspraak betreft 'de dato 10 november 2003'.
3 De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN AQ4459 en in Douanerechtspraak 2004/4. Een becommentarieerde samenvatting van de uitspraak is opgenomen in DouaneUpdate 1/2004, nr. 0005.
4 Verweerschrift Inspecteur, bijlage 1.
5 Nadere motivering beroepschrift belanghebbende, bijlage 2.
6 Verweerschrift Inspecteur, bijlage 3.
7 Zie de nadere motivering van belanghebbendes beroepschrift, pagina 2, alsook het als bijlage 6 aan het verweerschrift van de Inspecteur toegevoegde faxbericht van belanghebbende.
8 Als bijlage 11 aan het verweerschrift van de Inspecteur toegevoegd.
9 Motivering beroepschrift belanghebbende, bijlage 9.
10 Motivering beroepschrift belanghebbende, bijlage 10.
11 Motivering beroepschrift belanghebbende, bijlage 6.
12 Belanghebbendes brief, in het bijzonder bijlage 1 daarvan, is als bijlage 9 aan het verweerschrift van de Inspecteur toegevoegd.
13 Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (Pb. EG van 19 oktober 1992, nr. L302, blz. 1 e.v.).
14 De communautaire regelgeving ter zake is gebaseerd op artikel VII van de 'Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT)'. In het bijzonder is daarbij van belang de 'Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994' (GATT-code).Vgl. de artikelen 1 - 3 en 5 - 7 van de GATT-code.
15 Douane-Update nr. 2004-0005.
16 Zie voor deze brief ook onderdeel 1.12 van deze conclusie.
17 Voor de tekst van artikel 29 CDW verwijs ik naar onderdeel 3.2. van deze conclusie.
18 Motivering beroepschrift belanghebbende, bijlage 6.
19 Zie in dit verband HvJ EG van 6 juni 1990, nr. C-11/89 (Unifert Handels GmbH), r.o. 13, Jur EG 1990, blz. I-2275, waaruit volgt dat voor de toepassing van artikel 29, eerste lid, CDW gebruik kan worden gemaakt van de prijs volgens een verkoopovereenkomst die na de uitvoer, doch vóór de 'inklaring' (bedoeld zal zijn: het in het vrije verkeer brengen, WdW) in de Gemeenschap is gesloten, en zulks ongeacht de plaats van vestiging van de partijen bij de verkoopovereenkomst.
20 Jur. EG 1991, blz. I-04301 en UTC 1994/43 met noot Possen.
21 Van een zgn. 'kettingverkoopsituatie' (artikel 147, eerste lid, tweede zin, UCDW) is naar mijn mening in casu dan ook geen sprake. Voornoemde bepaling is overigens in werking getreden per 28 juli 1995 (Verordening (EG) nr. 1762/95 van de Commissie van 19 juli 1995 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (Pb. EG van 21 juli 1995, nr. L 171 blz. 8 e.v.)), zodat, als deze bepaling al moest worden toegepast, zulks slechts voor een gedeelte van het litigieuze tijdvak het geval kan zijn. Zie over het arrest-Hepp ook De Kater, Verrekenprijzen bij grensoverschrijdende transacties (intercompany pricing), 5e herz. druk, Kluwer - Deventer, Fenedex, 1996, p. 63.
22 Zie voor deze bewijslastverdeling ook Punt en Van Vliet, Douanerechten, Inleiding tot het communautaire douanerecht, FM. 90, Kluwer - Deventer, 2000, blz. 67.
23 Er wordt overigens wel verdedigd dat artikel 33 CDW slechts van toepassing kan zijn indien de waardebepaling plaatsvindt op grond van artikel 29 CDW. Zie daarover Müller-Eiselt, EG-Zollrecht; Zollkodex/Zollwert, Kommentierungen, Art. 33 ZK, Rdnrn. 5 - 10 (Juni 2000).
24 Voor de inwerkingtreding van het CDW was het niet tot de douanewaarde rekenen van rechten bij invoer geregeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, Vo. 1224/80.
25 Zie ook: Punt en Van Vliet, Douanerechten, Inleiding tot het communautaire douanerecht, FM. 90, Kluwer - Deventer, 2000, blz. 32.
26 Zie Article 1 van de GATT-code, alsmede de 'note to Article 1' opgenomen in Annex I bij de GATT-code.
27 Titel IX, Hoofdstuk I van het CDW.
28 Deze commentaren van het Comité hebben ten doel een richtsnoer te geven voor de toepassing van dit begrip teneinde een uniforme interpretatie daarvan in de Europese Gemeenschap te bevorderen.
29 Vgl. ook het Handboek Douane, Deel 2 / Douanewaarde (9.00.00) - 1e Publicatie, Suppl. 23 maart 2004, alwaar in '4.1.2. Onderscheiden' wordt opgemerkt: 'Elementen van de werkelijk voor de goederen betaalde (...) prijs (...) mogen alleen in mindering worden gebracht als zij onderscheiden zijn van de prijs. Om te voldoen aan deze voorwaarde is het noodzakelijk dat (...) een verdeling hiervan wordt gemaakt in de aangifte voor de douanewaarde'.
30 Jur. EG 1991, blz. I-01853.
31 Jur. EG 2002, blz. I-11133.
32 Zie hierover 'Commentaar 6 van het Comité Douanewetboek (afdeling douanewaarde) betreffende documenten en informatie die de douane kan verlangen als bewijsmateriaal voor het vaststellen van de douanewaarde', zoals o.m. opgenomen in het meergenoemd beleidsdocument 'Verzameling van teksten inzake douanewaarde van het Comité Douanewetboek, Afdeling Douanewaarde'. Genoermd worden bijvoorbeeld de handelsfactuur, het verkoopcontract en de vervoers- en verzekeringscontracten. In onderhavig geval zou ook kunnen worden gedacht aan de levering onder de voorwaarde DDP (d.i. Delivery Duty Paid).
33 Zie daarover het arrest-Kyocera, r.o. 38.
34 Bij wijze van voorbeeld noem ik de vervoerskosten van de goederen binnen de Gemeenschap, op de goederen betrekking hebbende installatie-, montage en onderhoudskosten, en met de aankoop van de goederen verband houdende rentekosten.
35 World Customs Organization, Customs Valuation; WTO Agreement and Texts of the Technical Committee on Customs Valuation, 2nd Edition, July 1997, Amending Supplement No. 5 - July 2004.
36 Vgl. HvJ EG van 12 juni 1986, nr. 183/85 (Repenning GmbH), r.o. 13, Jur. EG 1986, blz. 1873.
37 Vgl. het standpunt van de Commissie zoals aangehaald door A-G Lenz in zijn conclusie voor de zaak HvJ EG 10 december 1985, nr. 290/84 (Mainfrucht Obstverwertung GmbH), Jur. EG 1985, blz. 3914.
38 Zie voor dit commentaar o.m. eerdergenoemde beleidsdocument 'Verzameling van teksten inzake douanewaarde van het Comité Douanewetboek, Afdeling Douanewaarde', alsook het Handboek Douane, Deel 2 / Commentaren van het Comité douanewetboek, afdeling douanewaarde (9.00.10) - 1e publicatie, Suppl. 8 september 1998.
39 Vgl. A-G Lenz in zijn conclusie voor de zaak HvJ EG 10 december 1985, nr. 290/84 (Mainfrucht Obstverwertung GmbH), Jur. EG 1985, blz. 3919 (laatste alinea) en 3920.
40 Verordening (EEG) Nr. 2112/90 van de Raad van 23 juli 1990 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten elektronische microschakelingen, bekend als DRAM's (dynamic random- access memories) van oorsprong uit Japan en tot definitieve inning van het voorlopige recht (Pb. EG van 25 juli 1990, nr. L 193, blz. 1 e.v.), zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2967/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2112/90 (Pb. EG van 15oktober 1992, nr. L 299, blz. 4 e.v.).
41 Vgl. 95/197/EG: Besluit van de Commissie van 8 juni 1995 tot opschorting van de definitieve anti-dumpingrechten op de invoer van bepaalde soorten elektronische microschakelingen, bekend als DRAM' s (Dynamic Random Access Memories), van oorsprong uit Japan en de Republiek Korea (Pb. EG van 9 juni 1995, nr. L126, blz. 58 e.v.).
42 Vgl. Bijlage 10 bij het verweerschrift van de inspecteur, blz. 6.
43 Jur. EG 1999, blz. I-05003.
44 Vgl. Artikel XII van de Wet van 29 september 1982, Stb. 543.
45 Wet van 29 september 1982, Stb. 543.
46 Tweede Kamer, zitting 1981 - 1982, 17 044, nr. 15.
47 Wet van 10 december 1992, Stb. 658.
48 Wet van 2 november 1995, Stb. 554.
49 Zie verder: TC 20 september 1991, nr. 12 633, UTC 1991/61.
50 Aldus Koekkoek-Koelman in de noot in UTC 1992/1. Zie bijvoorbeeld ook TC 24 januari 1992, nr. 12 702, UTC 1992/11, TC 1 februari 1993, nrs. 12 652, 12 655 en 12 658, UTC 1993/36,37 en 38.
51 Kennelijk anders: Possen in zijn noot bij UTC 1990/60, waarin hij voor e.e.a. verwijst naar het arrest HvJ EG van 22 oktober 1987, nr. 314/85 (Foto-Frost), Jur. EG blz. 4199.
52 Mijn noot: het betreft de Verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Pb. EG van 3 augustus 1979, nr. L 197, blz. 1 e.v.).
53 Mijn noot: bedoeld wordt m.n. artikel 5 van Vo. 1697/79, welke bepaling qua strekking, maar ook qua bewoordingen niet veel afwijkt van artikel 220, tweede lid, CDW.
54 Mijn noot: deze overweging luidde voor zover van belang als volgt: 'Overwegende dat navordering van rechten bij invoer (...) in zekere mate afbreuk doet aan de zekerheid die de belastingschuldige mag verwachten van administratieve besluiten die geldelijke gevolgen hebben; dat derhalve ter zake de mogelijkheden tot optreden van de bevoegde autoriteiten dienen te worden beperkt door het vaststellen van een termijn waarna de oorspronkelijke vereffening van de rechten bij invoer (...) als definitief moet worden beschouwd; (...); dat navordering daarentegen geenszins gerechtvaardigd lijkt wanneer de oorspronkelijke betalingen van de rechten bij invoer (...) hebben plaatsgevonden op basis van gegevens die de bevoegde autoriteiten zelf hebben verstrekt en laatstgenoemde binden of op basis van heffingsgrondslagen waarvan genoemde autoriteiten uitdrukkelijk hebben erkend dat zij in overeenstemming zijn met de door de belastingschuldige aangevoerde belastinggrondslagen en zulks terwijl deze te goeder trouw heeft gehandeld en zijn douaneaangifte volledig in overeenstemming met de geldende voorschriften had opgemaakt.'
55 Aldus Van Vliet in vragende zin in zijn aantekening voor FED 1997/68.
56 Zie hierover ook de zaak HvJ EG van 23 september 2004, nr. C-414/02 (Spedition Ulustrans), r.o. 37, welke zaak handelde over de mate van harmonisatie van het begrip douaneschuldenaar onder het CDW. Zie voorts HvJ EG van 5 oktober 1988, nr. 210/87 (Padovani Remo), Jur. EG 1988, blz. 6177, r.o.'s 26-27, waaruit mag worden afgeleid dat het Hof van opvatting is dat met Vo. 1697/79 in elk geval een vergaande mate van harmonisatie van het gemeenschapsrecht heeft plaatsgevonden.
57 Aldus HvJ EG van 15 december 1983, nr. 283/82 (Schoellershammer), r.o. 7, Jur. EG 1983, blz. 04219.
58 Wat die verschillen betreft zij voorts gewezen op de omstandigheid dat, anders dan artikel 98, derde lid, WD, (i) de uitleg van de communautaire billijkheidsclausule (mede) in handen is van Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, en (ii) de communautaire regeling een algemeen geldende billijkheidsclausule betreft.
59 Vgl. HR 8 juli 1996, nr. 30.878, BNB 1996/371, TC 15 september 1995, nr. 13.021, UTC 95/64, en HvJ EG van 7 september 1999, C-61/98 (De Haan Beheer BV), Jur. EG 1999, blz. I-05003.
60 In dat kader moet ook de zaak CBB 12 november 1986, nr. 66/01/64, UTC 1988/30, met noot Peeters, worden geplaatst. Daarin werd overwogen dat 'van de administratie mag en [dus ook] moet worden verlangd dat zij, in gevallen met diep ingrijpende gevolgen voor de expediteur, aan wie geen op ontduiking gericht handelen of nalaten valt te verwijten, alvorens die expediteur aan te spreken zich rekenschap geeft van en in de besluitvorming betrekt alle mogelijkheden om de verschuldigde bedragen te innen bij degenen die zijn te beschouwen als de fraudeurs en/of degenen die onrechtmatig voordeel hebben behaald bij de frauduleuze gedragingen'.
61 Zie over de aansprakelijkheid van de douane-expediteur verder: Van Laere, Schuldenaar voor de douane-aangifte, importeur of douane-expediteur?, WFR 1996, blz. 813, en de reacties daarop door Van Vliet, Schuldenaar voor de douane-aangifte, importeur of douane-expediteur?, WFR 1996, blz. 1558 en Jobse, Doet de douane-expediteur aangifte voor rekening van een ander?, WFR 1996, blz. 1556. Zie hierover verder Roke in de noot in UTC 1993/2.
62 Rijken, Redelijkheid en billijkheid, Deventer: Kluwer - (Monografieën nieuw BW. A-serie; 5), blz. 51.
63 Van Zeben e.a., Parlementaire geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek, Boek 6, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Kluwer - Deventer - 1981, blz. 68.
64 Zie bijvoorbeeld TC 26 november 1984, UTC 1985/18, TC 23 februari 1987, UTC 1987/39, TC 11 juli 1985, UTC 1985/32, TC 22 augustus 1988, UTC 1988/45, TC 25 juli 1988, UTC 1988/51, TC 21 november 1988, UTC 1989/7, TC 27 juni 1990, UTC 1990/56, TC 24 september 1990, UTC 1990/68, TC 31 juli 1991, UTC 1992/29, en TC 22 november 1993, UTC 1994/12. In dezelfde lijn ligt overigens de jurisprudentie van de Gerechtshoven. Vgl. Hof 's-Gravenhage 24 september 1984, UTC 1986/34, Hof 's-Gravenhage 20 maart 1984, UTC 1985/6, Hof 's-Gravenhage 22 april 1992, UTC 1992/30.
65 Zie onderdeel 5.4. van de Hofuitspraak, alsmede het proces-verbaal van de zitting, blz. 2, zesde alinea.
66 Zie r.o. 6.5. van de Hofuitspraak.
67 Zie de uitspraak op bezwaar van de inspecteur d.d. 6 april 2001, blz 7.