1 De uitspraak van het Hof, gedateerd 13 oktober 2005, nr. 05/00272, is gepubliceerd in NTFR 2005/1640, zonder commentaar.
2 Wet van 21 december 1995, Stb. 1995/666 (kamerstuk nr. 24 482).
3 Zie ook P.M.E. Kager en D.J. Prinsen, Forfaitaire vaststelling winst uit zeescheepvaart, WFR 1996, blz. 402.
4 Zie voor deze en nog oudere regelingen de Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel inkomstenbelasting, artikelsgewijs commentaar op artikel 14c Wet IB 1964.
5 Zie hiervoor de Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel inkomstenbelasting (Wet IB 2001), artikelsgewijs commentaar bij de artikelen 3.22, 3.23 en 3.24.
6 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 1-2.
7 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 3-4.
8 Noot JO: Als er sprake is van een commanditaire vennootschap die zich bezig houdt met de exploitatie van een schip kan elke vennoot de tonnageregeling toepassen wanneer de onderneming voldoet aan de eisen die gesteld worden in artikel 8c, derde lid. Dit is geregeld in het vierde lid van artikel 8c.
9 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 4.
10 Het derde lid onderscheidt drie situaties waarin sprake is van de exploitatie van een schip, te weten:
a. het in belangrijke mate in Nederland verrichten van het beheer van een schip door de eigenaar of de rompbevrachter van het schip;
b. het hoofdzakelijk in Nederland verrichten van het commerciële beheer voor een ander: het schip maakt in dat geval deel uit van een pool, waarvoor een pool- of vlootbeheerder het commerciële beheer verricht;
c. het in tijd- of reischarter houden van een schip. Zie ook Kamerstukken II, 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 6-8.
11 Kamerstukken II 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 5-6.
12 V-N 1996, blz. 4658.
13 Kamerstukken I 2004-2005, 29 758, nr. C (nota naar aanleiding van het verslag Eerste Kamer).
14 Verwezen wordt naar het artikel van D.J. Prinsen, De scherpe kanten van de huidige en de toekomstige tonnageregeling, WFR 2004, blz. 1695 (noot JO).
15 Besluit van 27 maart 2001, nr. CPP2001/366M, onder meer gepubliceerd in NTFR 2001/538 (noot JO).
16 Zie noot 14 (noot JO).
17 HR 11 november 2005, nr. 40865, BNB 2006/41.
18 Kamerstukken II, 2005-2006, 30 306, nr. 6, blz. 17.
19 Ik ga hier voorbij aan de situatie waarin een belastingplichtige voor zijn rekening verschillende objectieve ondernemingen drijft, bijvoorbeeld een scheepsbouw en/of onderhoudsbedrijf naast een scheepvaartonderneming in de zin van artikel 8c van de Wet. Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor.
20 Ook hier ga ik voorbij aan de situatie waarin een belastingplichtige voor zijn rekening verschillende objectieve ondernemingen drijft, bijvoorbeeld een scheepsbouw en/of onderhoudsbedrijf naast een scheepvaartonderneming in de zin van artikel 8c van de Wet. Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor.
21 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 4.
22 Noot JO, artikel 8c, vijfde lid, bepaalt dat het in het eerste lid bedoelde verzoek - per onderneming - moet worden gedaan in het eerste jaar waarin de belastingplichtige uit de desbetreffende onderneming winst uit zeescheepvaart geniet, dan wel in het tiende jaar of een veelvoud daarvan.
23 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 10.
24 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 482, nr. 5, blz. 6.
25 Noot JO, zie daarvoor artikel 8c, achtste lid.
26 Kamerstukken II 1995-1996, 24 482, nr. 3, blz. 11.
27 In dit arrest overwoog de Hoge Raad: "dat weliswaar uit het derde lid van art. 8 (oud) van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 en art. 2 van de Eerste Uitvoeringsbeschikking Inkomstenbelasting 1941 kan worden afgeleid, dat de winst van een door meer dan een persoon uitgeoefend bedrijf, voor zover deze betreft de winstbepalende elementen, welke aan alle deelhebbers gemeen zijn, voor die allen op dezelfde wijze moet worden bepaald, doch hieruit niet volgt, dat de tot het vennootschappelijk vermogen behorende vermogensbestanddelen niet voor den enen vennoot een andere boekwaarde kunnen hebben dan voor een anderen vennoot;
dat, indien bij het aangaan van een vennootschap een der vennoten het tot dusver door hem uitgeoefende bedrijf inbrengt en te dier zake van de andere vennoten voor de ingebrachte activa een vergoeding bedingt, welke hoger is dan met de boekwaarde van die activa in overeenstemming is, voor die andere vennoten het uitgangspunt voor de waardering van die activa niet die boekwaarde, doch hun aanschaffingskosten zullen zijn;
dat de vennoot, die het bedrijf heeft ingebracht, in de hogere waardering, welke aan de door hem van zijn medevennoten bedongen vergoeding ten grondslag ligt, aanleiding kan vinden ook voor het door hem zelf behouden aandeel in het bedrijfsvermogen tot herwaardering over te gaan, doch noch goed koopmansgebruik noch enige wetsbepaling hem daartoe dwingt;"
28 In zijn aangifte heeft belanghebbende een verlies vermeld van ƒ 989.686. Bij de aanslagoplegging, net als bij de uitspraak op bezwaar, heeft de Inspecteur een verlies in aanmerking genomen van ƒ 17.425. In de procedure voor het Hof en ook in cassatie betoogt belanghebbende dat zijn belastbare inkomen op ƒ 12.115 moet worden vastgesteld. Kennelijk is belanghebbende van mening dat er per 1 januari 1997 geen verrekenbare verliezen meer zijn. Dat is, gezien het vermelde in onderdelen 2.15 - 2.19, niet onbegrijpelijk.