1 De Inspecteur van Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen Buitenland, Heerlen (hierna: de Inspecteur).
2 Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten, gesloten te 's-Gravenhage op 7 november 1980 (Trb. 1980, 205), zoals gewijzigd bij de Protocollen van 12 juli 1983 (Trb. 1983, 128) en 24 augustus 1989 (Trb. 1989, 128) (hierna: het Verdrag of het belastingverdrag met het VK).
3 Ik veronderstel dat de werknemers in het Verenigd Koninkrijk wonen, omdat het belastingverdrag met dat land is toegepast door het Hof.
4 Uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 september 2005, nr. 03/00797, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: AU6469; en in V-N 2006/8.1.3 en NTFR 2006/35.
5 Zie beroepschrift voor het Hof, blz. 1 e.v.; en het verweerschrift van de Inspecteur, blz. 3 e.v.
6 Anders dan het Hof, meen ik dat het goed valt te verdedigen dat de brief van 2 oktober 2001 van belanghebbende (bijlage 2 bij het beroepschrift voor het Hof) aangemerkt kan worden als een (impliciet) verzoek in voorbedoelde zin. Het Hof leest een dergelijk verzoek evenwel niet in de brief. Dat oordeel is feitelijk, en kan in cassatie niet op zijn juistheid worden beoordeeld.
7 De regeling van de fictieve vaste inrichting (hierna: FVI) als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel b, van de Wet LB 1964 heb ik besproken in mijn conclusie van 8 juni 2006 voor de zaak met rolnummer 42748, nog niet gepubliceerd.
8 Hoewel het OESO-Modelverdrag uit 1963 in de loop der jaren een aantal keren is gewijzigd, is de 183-dagenregel zoals neergelegd in artikel 15, tweede lid, van het OESO-Modelverdrag 1963, inhoudelijk niet ingrijpend gewijzigd. Ik zal daarom steeds refereren aan het OESO-Modelverdrag uit 1963.
9 Zie r.o. 4.17 van de Hofuitspraak.
10 De onderhavige problematiek kan niet geheel worden losgezien van de vraag wie als werkgever in de zin van het belastingverdrag met het VK moet worden beschouwd: de buitenlandse uitlener of de Nederlandse inlener? Over de interpretatie van het werkgeversbegrip in belastingverdragen (in materiele zin of in formele zin?) loopt momenteel een zestal zaken bij de Hoge Raad, waarin A-G Wattel heeft geconcludeerd. Ik verwijs naar de bijlage bij zijn conclusies van 23 februari 2005 in de zaken met rolnummers 38.850, 38.950, 39.535, 39.710, 39.711 en 40.088, V-N 2005/29.10, blz. 45 en NTFR 2005/515. Ik merk op dat de uitkomst in deze werkgeverszaken ook in de onderhavige zaak van belang zou kunnen zijn. Bij de analyse van deze zaak wordt verondersteld dat belanghebbende (de in het buitenland gevestigde uitlener) als verdragswerkgever moet worden beschouwd en dat de loonbetalingen door of namens haar zijn gedaan.
11 De hierna geciteerde versies van het OESO-Commentaar zijn te vinden in o.a. Nederlandse Regelingen van Internationaal Belastingrecht, deel III.D (OESO-Model IB/VB), band 19.
12 The elimination of double taxation, second Report by the Fiscal Committee of the OEEC, Parijs, juli 1959, C(59)147 , blz. 27.
13 The elimination of double taxation, second Report by the Fiscal Committee of the OEEC, Parijs, juli 1959, C(59)147, blz. 40, punt 5.
14 CvB: Nederland heeft geen opmerkingen of voorbehouden gemaakt bij de geciteerde paragraaf 7 van het OESO-Commentaar uit 2000/2005 bij artikel 15.
15 Gepubliceerd op www.oecd.org/dataoecd/52/61/31413358.pdf onder de titel "PROPOSED CLARIFICATION OF THE SCOPE OF PARAGRAPH 2 OF ARTICLE 15 OF THE MODEL TAX CONVENTION". Voor zover ik heb kunnen nagaan is deze draft (die niet gezien kan worden als voorstel van het genoemde Committee) nog steeds een concept, althans geen onderdeel van het officiële OESO-Commentaar. Volgens de website www.oecd.org is op 30 januari 2006 is een zogenaamde public consultations meeting georganiseerd over deze kwestie. Verdere ontwikkelingen op dit punt zijn mij niet bekend.
16 De stellige formulering van de eerste volzin lijkt te suggereren dat het hier om een codificatie van bestaande opvattingen gaat.
17 Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied, Trb. 1959/85, met aanvullende Protocollen (Trb. 1980,61; Trb. 1991, 95).
18 CvB: vgl. artikel 7, tweede lid, van het OESO-Modelverdrag 1963.
19 K. Van Raad, Construction Project PE in The Netherlands And Taxation of Employment Income Borne By a PE: Netherlands Supreme Court Decision of 9 December 1998, Bulletin for International Documentation 1999 nr 8/9, blz. 321 e.v.
20 CvB: bedoeld wordt de volgende zin uit r.o. 3.8 van HR 9 december 1998, nr. 32709, BNB 1999/267:
Anders dan het middel verdedigt, is voor de toepassing van artikel 10, lid 2, onder 3, van het Verdrag niet vereist dat (daarnaast) blijkt dat de lonen op enigerlei andere wijze feitelijk (als zodanig) aan de vaste inrichting zijn doorberekend of dat de feitelijke betaling door de vaste inrichting is geschied.
21 In voetnoot 5 van zijn conclusie voor BNB 2002/125 vermeldt A-G Van den Berge over de door belanghebbende gehanteerde verdeelsleutel: (...) Werkgever heeft met betrekking tot de toerekeningsmethode van deze salariskosten aan de beide vaste inrichtingen een eigen projectcalculatiesysteem ontwikkeld. Dit systeem houdt in dat van de post zgn. 'general & administrative expenses', waarbij de salariskosten welke zijn opgenomen onder de post LEGAL in de general & administrative expenses (...) middels een verdeelsleutel ten laste van de resultaten van beide (fictieve) vaste inrichtingen zijn gekomen. Dezelfde verdeelsleutel wordt gehanteerd voor de reiskosten. Deze verdeelsleutel is gebaseerd op de formule: vaste inrichtingsomzet (....) / totale wereldomzet.
22 Met weglating van voetnoten.
23 M.J. Ellis en F.P.G. Pötgens, Enige aspecten van het vaste-inrichtingsbegrip in het dienstbetrekkingartikel uit de belastingverdragen: Beschouwing naar aanleiding van HR 12 oktober 2001, nr. 35 749, BNB 2002/125, WFR 2003/43, onderdeel 3.2. Ik laat de voetnoten van deze auteurs weg.
24 C. Van Raad, Cursus Belastingrecht Internationaal belastingrecht, Hoofdstuk III Belastingverdragen/ paragraaf 3.4.5.B.c5, blz. 517.
25 CvB: het door Pijl bedoelde citaat heb ik hierna in onderdeel 5.18 opgenomen.
26 CvB: bedoeld wordt het gewijzigde OESO-Commentaar uit 2000.
27 Zoals hiervoor bleek, menen Ellis en Pötgens; Van Weeghel; Pijl en Van Raad in de Cursus Internationaal Belastingrecht dat deze benadering geldend recht is.
28 Prokisch in Vogel/Lehner, Doppelbesteuerungsabkommen, Verlag C.H. Beck München: 2003, 4e druk, blz. 1332 e.v., randnrs. 63-64. Zie in deze zin ook Klaus Vogel in 1997 in Klaus Vogel Double Taxation Conventions: a commentary to the OECD-, UN- and US model conventions for the avoidance of double taxation of income and capital : with particular reference to German treaty practice, 1997, 3e druk, blz. 902-903, randnrs. 32-33.
29 M. Romyn, Internationaal Belastingrecht, zevende druk, 1999, blz. 170.
30 W.H. Kanbier, Enige fiscale aspecten van grensoverschrijdende arbeid, blz. 169 in Flexibele arbeidsrelaties en arbeidsbeloningen, Pre-adviezen nr. 13 van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, 1996.
31 P.E. Roeloffs, De grensoverschrijdende dienstbetrekking in het Verdrag Nederland-Duitsland, WFR 1996/340
32 H. A. Vollebregt in het Handboek Internationaal Belastingrecht, Band 3, hoofdstuk III.15.2-10, paragraaf 2.5, 1996
33 Debatin / Wassermeyer, Doppelbesteuerung in: Beck'sche Steuerkommentare, Verlag C.H. Beck, 2002, MA Art. 15, randnrs. 130-132, blz. 83 e.v., en de aldaar aangehaalde Duitse jurisprudentie.
34 L. Hinnekens, The salary split and the 183-day exception in the OECD Model and Belgian tax treaties (Part II), Intertax 1988/10, p. 322-323.
35 CvB: volgt een bespreking van (Duitse) jurisprudentie c.q. Belgische belastingdienstpraktijk waaruit volgt dat voor de toepassing van voorwaarde c enkel de economische toerekening ex artikel 7, tweede lid, van het OESO-Modelverdrag 1963 voldoende is. Zie hierover ook P.G. Pötgens, Inkomsten uit tegenwoordige privaatrechtelijke dienstbetrekking onder het nieuwe belastingverdrag met België (Artikel 15 en 16), MBB 2001/376
36 Luc de Broe (België), John Avery Jones (Verenigd Koninkrijk), Maarten Ellis & Kees van Raad (Nederland), Jean-Pierre Le Gall (Frankrijk), Henri Torrione (Zwitserland), Richard Vann (Australië), Toshio Miyatake (Japan), Sidney Roberts & Sanford Goldberg (Verenigde Staten), Jakob Strobl & Juergen Killius (Duitsland), Guglielmo Maisto & Federico Guilani (Italië), David Ward (Canada), Bertil Wiman (Zweden): Interpretation of Article 15(2)(b) of the OECD Model Convention: "Remuneration Paid by, or on Behalf of, an Employer Who is not a Resident of the Other State", Bulletin for International Fiscal Documentation, October 2000, blz. 5 13. e.v.
37 Strunk, Kaminski, Köhler, Außensteuergesetz doppelbesteuerungsabkommen, 2004, Kommentar Art. 15 OECD-MA, randnr. 199. Zie ook de randnrs. 198 en 200-202.
38 Zie paragraaf 6.2 van het OESO-Commentaar uit 2000-2005 (in onderdeel 5.3 aangehaald). Ook in de literatuur wordt deze gelijke strekking algemeen aangenomen. Zie J.P.E. de Kock, De heffing van loonbelasting bij terbeschikkingstelling van arbeidskrachten door een buitenlandse intermediair, WFR 1994/673, onderdeel 2.1; De Broe c.s., a.w., blz. 511; en Kanbier, a.w., blz. 163.
39 Vele auteurs gaan ervan uit dat voorwaarden b en c - vanwege hun gemeenschappelijke achtergrond - hetzelfde zouden moeten worden uitgelegd, en wel in de zin van " ten laste komen". Zie bijvoorbeeld C.J.A.M. van Gennep, Art. 15 van het OECD-Modelverdrag van 1977 (II, slot), WFR 1989/1173, punt 21; P.E. Roeloffs, De grensoverschrijdende dienstbetrekking in het Verdrag Nederland-Duitsland, WFR 1996/340, punt 7; J. Kooi, Wederom Door of namens, MBB 1985/280; De Broe c.s, a.w., blz. 514. De literatuur is evenwel verdeeld over de vraag hoe vervolgens de uitdrukking 'ten laste komen van' moet worden uitgelegd. Zie bijvoorbeeld Roeloffs, a.w.; Debatin/Wassermeyer, a.w., blz. 73, randnr 116; Schaumburg, Internationales Steuerrecht, Verlag Dr. Otto Schmidt Köln, 1998, 2e druk, Blz. 998, nr. 16.438; en Prokisch a.w , blz. 1329-1330, nr. 58.; Vogel/Lehner, a.w., blz. 1329-1330, randnr, 58, en blz. 1332; Pötgen en Ellis, a.w, onderdeel 3.4.
40 Het gaat om de arresten HR 11 juni 2004, BNB 2004/344; HR 11 juni 2004, BNB 2004/345; HR 19 november 2004, BNB 2005/56; HR 19 november 2004, BNB 2005/57; en HR 23 juni 2006, NTFR 2006/973, Vakstudienieuws Vandaag 23 juni 2006, nummer 2006/141.
41 In de literatuur is het doorbelastingscriterium bekritiseerd. Zie Kavelaars in zijn noot in BNB 2005/57 en Prokisch in diens noot in BNB 2004/344. Zie ook R.N.F. Zuidgeest, Ontslagvergoedingen na een internationale loopbaan, samenhang tussen heffing van inkomstenbelasting en werkgeverslast, WFR 2005/119; en H.J. Noordenbos, Allocatie heffingsrecht ontslagvergoedingen, MBB 2005/158.
42 Dit verband is namelijk niet altijd even duidelijk omdat een ontslagvergoeding niet zozeer een tegenprestatie is voor bepaalde verrichte of te verrichten arbeid, maar eerder een vergoeding is voor te derven inkomsten en bijkomende posten, zoals smartengeld, zwijggeld en (bijstand)kostenvergoeding. Zie de bijlage bij de conclusie van A-G Wattel in BNB 2004/344, onderdeel 4.3.
43Zie bijvoorbeeld B. Peeters, Article 15 of the OECD Model Convention on "Income from Employment" and its Undefined Terms, European Taxation, February/March 2004, blz. 72 e.v., waarin beschreven wordt hoe andere staten omgaan met de allocatie van heffingsrechten over ontslagvergoedingen.
44 Overeenkomst van 17 maart 1976 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met protocol, geplaatst in Trb. 1976, 41.
45 Als bijvoorbeeld de woonstaat van de werknemer een feitelijk begrip (d.w.z. overeenkomstig de 'combinatiebenadering') hanteert, terwijl de werkstaat waarnaar de werknemer is uitgezonden een normatief begrip hanteert, dan ontstaat een dubbele belasting indien de lonen niet daadwerkelijk (of feitelijk) ten laste zijn gebracht zijn van de winst van de vaste inrichting. Als de woonstaat van de werknemer een normatief begrip hanteert, terwijl de werkstaat waarnaar de werknemer is uitgezonden een feitelijk begrip hanteert, dan ontstaat een dubbele vrijstelling indien de lonen niet daadwerkelijk (of feitelijk) ten laste zijn gebracht van de winst van de vaste inrichting. En wat nu als zowel de woonstaat als de werkstaat een feitelijk begrip hanteren, de lonen aanvankelijk niet daadwerkelijk (of feitelijk) ten laste zijn gebracht zijn van de winst van de vaste inrichting, maar eerst op een later moment? Gaat de werkstaat dan alsnog heffen over de lonen? En moet de woonstaat van de werknemer de geheven belasting over de lonen dan teruggeven? En wat als de aanslag in de woonstaat al onherroepelijk is geworden? Of als in de werkstaat de termijn voor het opleggen van een aanslag is verstreken?
46 Het Hof zal niet bedoelen dat de Inspecteur in 2001 moet nagaan of de inhoudingplichtige in de jaren 1997 tot en met 1999 in onzekerheid verkeerde en bij bevestiging daarvan loonbelasting moet naheffen met de mogelijkheid van teruggaaf aan de werknemers als achteraf blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van de 183-dagenregeling.
47 Voor het Hof was uitdrukkelijk in geschil of de door G verrichte diensten kwalificeren als een vaste vertegenwoordiger van belanghebbende, en daarmee als een vaste inrichting van belanghebbende, als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het belastingverdrag met het VK. Zie beroepschrift voor het Hof, blz. 1 e.v.; en het verweerschrift van de Inspecteur, blz. 3 e.v.