ECLI:NL:PHR:2007:AZ2526
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bleichrodt
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken en de vereisten voor de akte van uitreiking
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij verstek was veroordeeld tot een week gevangenisstraf voor diefstal. De verdachte had op 11 november 2005 cassatie ingesteld, maar de vraag was of dit tijdig was gebeurd. De Hoge Raad onderzocht of de akte van uitreiking van de mededeling van de uitspraak aan de verdachte rechtsgeldig was. De akte bevatte de personalia van de verdachte en een parketnummer dat overeenkwam met het arrest van het hof. De akte was voorzien van een inkomststempel van het ressortparket met een onleesbare datum, maar het was duidelijk dat de akte na de uitreiking aan de verdachte weer in handen was gesteld van het Openbaar Ministerie op 7 april van een onduidelijk jaar. Dit leidde tot de conclusie dat de uitreiking meer dan twee weken voor de datum van het cassatieberoep had plaatsgevonden, waardoor de verdachte bekend was met de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de akte van uitreiking niet voldeed aan de eisen van artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering, maar dat dit niet uitsloot dat het beroep te laat was ingesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het cassatieberoep, omdat het beroep niet binnen de vereiste termijn was ingesteld. De zaak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het strafrecht en de gevolgen van een niet-tijdig ingesteld beroep.