1 Titel 9 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek handelt over appartementsrechten. Een onroerende zaak kan in appartementsrechten worden gesplitst, waarbij de delen geschikt moeten zijn om als 'afzonderlijk geheel' te worden gebruikt (art. 5:106, vierde lid, BW). In sommige gevallen is een vergunning van de gemeente vereist voor splitsing, zie artt. 33 en 34 van de Huisvestingswet. Zie uitgebreider Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht, twaalfde druk, hoofdstuk 13, Kluwer, Deventer 2006.
2 B. Schendstok, Fiscale winstbegrippen in Nederland, blz. 104 ev., N.V. Uitgevers-maatschappij Æ.E. Kluwer, Deventer-Antwerpen 1959.
3 D. Brüll, Objectieve en subjectieve aspecten van het fiscale winstbegrip, blz. 18 e.v., N.V. Uitgeverij FED, Amsterdam 1965.
4 H.J. Hofstra/L.G.M. Stevens, Inkomstenbelasting, vijfde druk, blz. 132 ev., Kluwer, Deventer 1998.
5 Kamerstukken 2000/2001, nr. 27 466, onderdeel A.
6 A.J. Van Soest, Belastingen, tweeëntwintigste druk, blz. 53 e.v., Kluwer, Deventer 2004.
7 Fiscale encyclopedie de Vakstudie, onderdeel inkomstenbelasting, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8 Wet IB 2001, met name aantekening 6.
8 Cursus Belastingrecht, inkomstenbelasting, Wet IB 2001, onderdeel 3.2.7.
9 E.J.W. Heithuis, P. Kavelaars, B.F. Schuver, Inkomstenbelasting, tweede druk, onderdeel 3.2.9, fed fiscale studieserie nr. 35, Kluwer, Deventer 2006.
10 De financiering van een pand is bij de etikettering niet van belang. Vgl. de Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 6.2A.
11 Zie HR 23 juni 1954, nr. 11860, BNB 1954/283, met noot Hellema; HR 30 oktober 1996, nr. 31450, BNB 1996/410 en HR 14 maart 2001, nr. 36108, BNB 2001/201, met noot Zwemmer.
12 Vgl. Brüll, a.w., blz. 19/20: "Bezien wij de jurisprudentie, dan blijkt, dat het (...) gaat (...) om de vraag: geschiedde een bepaalde etikettering uit bedrijfsbeleid of om andere redenen. (...) Zoals menig vraagstuk in de kapitaalsfeer ontpopt zich ook dit weer als één van schijn en wezen. (...)
Het is wellicht niet overbodig erop te wijzen, dat het stellen van schijn het aantonen van het wezen vereist."
13 Vgl. Schendstok, a.w., blz. 105, die schrijft: "In plaats van "verplicht" gebruikt men ook wel de term "naar aard", maar daarbij moet men zich die aard toch niet als iets geheel objectiefs denken. Zo zijn de meeste prikklokken verplicht ondernemingsvermogen, maar er bestaan ook eigenaars van prikklokken, die buiten een onderneming er een redelijk emplooi voor hebben: overheidsinstellingen bijvoorbeeld." Men leze ook Brüll, a.w., blz. 19: "Met Schendstok ben ik van mening dat de term 'door hun aard' minder gelukkig is. Het gaat namelijk niet om de aard, doch om de functie van een object. Zelfs een machine - uit haar aard zeker bedrijfsvermogen - kan tot het privé-vermogen behoren, indien b.v. de belastingplichtige uit liefhebberij curiosa op het gebied van oude machines verzamelt."
14 Zie in dit verband ook HR 6 december 2000, nr. 35731, BNB 2001/70, gevolgd door Hof 's-Hertogenbosch 21 augustus 2002, nr. 00/3471, V-N 2002/48.2.5. Het tegen laatstgenoemde uitspraak gerichte cassatieberoep is bij HR 17 oktober 2003, nr. 38646, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie verworpen.
15 HR 20 juni 1962, nr. 14819, BNB 1962/272.
16 Zie ook Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 6.8.9.
17 Vgl. HR 7 juli 1993, nr. 28751, BNB 1993/276 en FED 1993/716, met aantekening van G.T.K. Meussen.
18 Zie HR 29 september 1954, nr. 11887, BNB 1954/313
19 HR 5 december 1979, nr. 19599, BNB 1980/20.
20 HR 19 februari 1986, nr. 23236, BNB 1986/134.
21 J.A.G. van Es, Vermogensetikettering in de inkomstenbelasting, TFO 2003, blz. 113.
22 C.P.M van Houte, Complicaties rond panden in gesplitst gebruik in de Wet inkomstenbelasting 2001, WFR 2001, blz. 80.
23 Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht, deel inkomstenbelasting, Wet IB 2001 artikel 3.8, commentaar door A.J. van Lint, onderdeel 4.4.5.
24 Vgl. de hiervoor onder 4.10 genoemde arresten HR 5 december 1979, nr. 19599, BNB 1980/20 en HR 19 februari 1986, nr. 23236, BNB 1986/134.
25 Zie onderdeel 4.13.
26 Zie de Fiscale encyclopedie de Vakstudie, onderdeel inkomstenbelasting, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8 Wet IB 2001, aantekening 6.6.4 en de Cursus Belastingrecht, inkomstenbelasting, Wet IB 2001, onderdeel 3.2.7.A.f3.
27 Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht, deel inkomstenbelasting, Wet IB 2001 artikel 3.8, commentaar door A.J. van Lint, onderdeel 4.4.10.
28 Vergelijk de problematiek van het aanhouden van ondernemingsvermogen voor verkoop op een geschikt moment, ná staking. Ook de opbrengsten van de verkoop ná staking kwalificeren nog als ondernemingswinst. Zie de Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 36.
29 Zie bijv. HR 14 augustus 1985, nr. 22960, BNB 1985/265.
30 Bij een koppelaankoop kan dit wel leiden tot problemen bij het vaststellen van de aanschaffingskosten van de afzonderlijke vermogensbestanddelen. Als bij een koppelverkoop één prijs wordt bedongen voor verschillende vermogensbestanddelen, hoe dient dan de kostprijs te worden toegerekend aan de afzonderlijke vermogensbestanddelen? Uitgangspunt daarbij is de waardering van de afzonderlijke vermogensbestanddelen naar de waarde in het economische verkeer.
31 Onder direct doorverkopen begrijp ik hier de situatie waarin de meegekochte onroerende zaak wordt aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop; zie voetnoot 28 hiervoor.
32 HR 2 november 1983, nr. 21879, BNB 1984/6, na conclusie A-G Van Soest.
33 HR 2 september 1987, nr. 23853, BNB 1987/290.
34 HR 4 maart 1992, nr. 27524, BNB 1992/156.
35 Vgl. Schendstok, a.w., blz. 112, met betrekking tot een aankoop van een pand bestaande uit een ondernemingsgedeelte en een (kennelijk zelfstandig verkrijgbaar) verhuurd bovengedeelte: "[H]et verhuurde bovengedeelte van een pand zal verplicht tot het privévermogen behoren, indien voor de aankoop daarvan een apart motief bestond, dat aan het belang van de onderneming vreemd was."
36 HR 25 oktober 1978, nr. 18747, BNB 1979/56, na conclusie A-G Van Soest en met noot Verburg.
37 HR 20 september 1989, nr. 25076, BNB 1990/46, met noot Slot.
38 Zie hierover onder meer Schendstok, a.w., blz. 123 e.v.; zie ook Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 12 en bijv. HR 8 mei 1963, nr. 15030, BNB 1963/179 (ingrijpende wijziging in de rechtsverhouding tot een onroerende zaak); Hof Amsterdam, 14 december 1977, nr. 1415/75, BNB 1979/52 (ingrijpende verbouwing woon-winkelpand) en HR 19 mei 1976, nr. 17775, BNB 1976/197, na conclusie A-G Van Soest en met noot Booij (wijziging wetgeving).
39 HR 25 mei 1977, nr. 18294, BNB 1977/251, met noot Slot.
40 HR 8 mei 1985, nr. 22738, BNB 1985/230, met noot Slot.
41 Zie Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 13.
42 Hof Amsterdam, 20 april 1972, nr. 664/1969, BNB 1973/158.
43 Hof Amsterdam, 2 november 1982, nr. 3685/80, V-N 1984, blz. 230.
44 Zie ook de vraagtekens die de redactie van VakstudieNieuws bij dit oordeel plaatst in het licht van BNB 1958/69. Laatstgenoemd arrest komt hierna aan de orde.
45 HR 15 mei 1985, nr. 22549, BNB 1985/206, na conclusie A-G Van Soest.
46 Hof Den Haag, 21 februari 1986, nr. 163/85, BNB 1987/167.
47 HR 29 augustus 1997, nr. 32301, BNB 1997/347, met noot Zwemmer.
48 HR 15 mei 1985, nr. 22549, BNB 1985/206
49 [Noot JO: Van Soest verwijst onder meer naar BNB 1958/69 en BNB 1973/158.]
50 HR 29 augustus 1997, nr. 32301, BNB 1997/347, met noot Zwemmer.
51 HR 8 januari 1958, nr. 13425, BNB 1958/69, met noot Peeters.
52 HR 2 september 1987, nr. 23853, BNB 1987/290.
53 HR 25 maart 1992, nr. 27609, BNB 1992/189.
54 HR 24 november 1999, nr. 34804, BNB 2000/9.
55 HR 20 september 1989, nr. 25076, BNB 1990/46, met noot Slot.
56 HR 29 augustus 1997, nr. 32301, BNB 1997/347, met noot Zwemmer.
57 Cursus Belastingrecht, inkomstenbelasting, Wet IB 2001, onderdeel 3.2.7.A.b.
58 Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht, deel inkomstenbelasting, Wet IB 2001 artikel 3.8, commentaar door A.J. van Lint, onderdeel 4.4.6.
59 Vgl. HR 16 december 1964, nr. 15290, BNB 1965/37, met noot A.J. van Soest.
60 Zie Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 6.3.
61 Vgl. HR 16 januari 1957, nr. 12951, BNB 1957/57, met noot Hollander, HR 19 mei 1976, nr. 17775, BNB 1976/197, met noot Booij en HR 26 november 1986, nr. 24298, BNB 1987/26. Zie ook hiervoor onder 4.28.
62 Zie uitgebreid Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 12.
63 Zie A.O. Lubbers, Foutenleer (FM 95), Kluwer, Deventer 2000.
64 In dergelijke gevallen meende de belastingplichtige een keuze te hebben, terwijl sprake was van verplicht ondernemingsvermogen of verplicht privé-vermogen.
65 Zie ook Fiscale encyclopedie de Vakstudie, onderdeel Wet IB 2001, artikelsgewijs commentaar op artikel 3.8, aantekening 4.2.1.
66 Zie Hoge Raad 29 juni 1988, nr. 24899, BNB 1989/1, met noot Slot.