ECLI:NL:PHR:2007:AZ4845
Parket bij de Hoge Raad
- C.W.M. van Ballegoijen
- Rechtspraak.nl
Kosten van rechtsbijstand bij ontslag en de fiscale behandeling daarvan
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de fiscale behandeling van kosten van rechtsbijstand die werknemers maken in verband met ontslagprocedures. De belanghebbende, die in 2002 door zijn voormalige werkgever werd geconfronteerd met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voerde verweer tegen dit verzoek. De kosten van dit verweer, die in totaal € 2.818 bedroegen, werden door de belastinginspecteur niet in aftrek toegelaten. De belanghebbende stelde dat deze kosten als beroepskosten aftrekbaar moesten zijn, maar het Hof oordeelde dat de wetgeving, zoals vastgelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001, geen aftrek van dergelijke kosten toestaat. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wetgever in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aftrek van werkelijke kosten uit te sluiten, terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid van belastingvrije vergoedingen door werkgevers voor dergelijke kosten is gehandhaafd. De Hoge Raad benadrukte dat de ongelijke behandeling van werknemers die hun arbeidskosten zelf moeten dragen en werknemers die deze kosten vergoed krijgen, een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de wetgever de keuze om de aftrek van beroepskosten uit te sluiten en de vrijstelling voor vergoedingen te handhaven, niet van redelijke grond ontbloot is. De Hoge Raad liet echter de mogelijkheid open voor de wetgever om de wetgeving te herzien indien deze in strijd blijkt te zijn met het gelijkheidsbeginsel.