1 "The stereotactical Phenomena in Traumatic Brain injury Biomechanics - diffuse axonal injury and brain concussion".
2 "Diffuse Axonal Injury (DAI)".
3 Pleitnota voor 4 januari 2006 (genummerd 10b), p. 4-5. Dit standpunt had de verdediging al onder verwijzing naar dezelfde uiteengezet in een brief aan de Rechter-Commissaris van 14 februari 2005 waarbij dezelfde publicaties zijn overgelegd.
4 Labelling met antilichamen tegen het Beta-Amyloide Precursor Proteïne.
5 Het verslag van het "Neuropathologisch onderzoek" door Dr. Kubat houdt in dat zij inderdaad een een onderzoeksmethode heeft gebruikt waarbij gekeken wordt naar postieve resultaten in de "B-APP kleuring".
6 Veeleer zijn er aanwijzingen dat Dr. Kubat die theorie niet nodig heeft gehad. Het door Dr. Kubat opgestelde verslag van het "Neuropathologisch onderzoek" houdt onder het kopje "Conclusie" onder meer in: "Het neuropathologisch onderzoek van de hersenen toont tekenen van diffuse (gezien de lokalisatie van de afwijkingen) traumatisch veroorzaakte beschadiging van het centrale zenuwstelsel, passend bij het beeld van diffuse axonale schade. Als neven bevinding, frequent voorkomend op deze leeftijd tekenen van articioloscclerose en small vessel disease met verouderingsverschijnselen met name in het gebied van de hippocampus." (cursivering AJM)
7 Pleitnota voor 4 januari 2006 (genummerd 10b), p. 3-4.
8 Aan de externe factoren wordt aandacht besteed in de verslagen van psycholoog A.T. Spangenberg en psychiater W. Malkus, die tot het rapport van het Pieter Baan-centrum behoren (p. 27-35 resp. p. 38-44). Bij de verdachte wordt een (borderline) persoonlijkheidsstoornis geconstateerd met narcistische en ontwijkende trekken. Die stoornis is geworteld in de hechte symbiotische relatie van de verdachte met zijn dominante en voor hem zeer manipulatieve moeder, uit welke extreme afhankelijkheidsrelatie de verdachte nimmer is losgekomen en in welke relatie zijn ontwikkeling is gefixeerd. Verdachte voelt zich een gevangene van zijn ouders; hij lijdt onder de last van de zorg voor, met name, zijn dementerende moeder. Zij heeft onder meer de ziekelijke neiging om openlijk en herhaaldelijk het geld te tellen dat verdachte voor haar in zijn woning - die zij daartoe ongevraagd betreedt - in een geldkist in bewaring houdt. Verdachte is vanwege de aanwezigheid van dat geld achterdochtig en angstig (voor een overval). De vader van verdachte heeft na de scheiding van de moeder, naar wordt beweerd, zijn helft van het vermogen verbrast en woont in dezelfde straat tegenover verdachtes moeder (naar boze tongen beweren omdat hij op het geld van zijn ex uit is). Als zijn vader opeens meer op de hand van zijn moeder blijkt te zijn, doet verdachte in diens bijzijn een halfslachtige poging tot zelfdoding. Aangezien dat geen enkele indruk maakt, bergt verdachte uit frustratie een deel van het geld uit het geldkistje elders in zijn woning op. Vader en moeder doen aangifte van verduistering. Door adequaat optreden van een politiefunctionaris wordt het geld op de bank gezet waardoor de verdachte verlost wordt van een zware last; het geld is voor hem een machtsmiddel van zijn moeder. De aanvankelijke euforie over de bevrijding van die last slaat om in razernij als blijkt dat de moeder weigert naar een verzorgingshuis te gaan - verdachte had daarop zijn hoop gevestigd -en zijn vader haar blijkt te steunen. Dat is voor verdachte weer een bevestiging van het manipulerend gedrag van zijn moeder. Door zijn vader voelt verdachte zich verraden. Als hij de door zijn ouders de deur wordt gewezen omdat hij suggereert dat zijn moeder haar geld door prostitutie heeft verkregen, is dat kennelijk de druppel die de emmer doet overlopen. (Overigens wordt elders, bij het verslag in het rapport van het omgevingsonderzoek, gewezen op de mogelijkheid dat verdachte de prostitutie van zijn moeder heeft verzonnen althans dat hij zich dat heeft ingebeeld.)
9 Zie bijv. J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer, derde druk, 2006, p. 282-283.
10 Zie rov. 6.1.
11 Zie bijv. ook; HR 30 november 2004, NJ 2005, 94 (m.nt. PMe) rov. 3.5 t/m 3.7.
12 Ik realiseer mij overigens dat de Hoge Raad in HR 10 oktober 2006, LJN AX9216 een betoog dat zweemde naar een beroep op overmacht wel in de sleutel van art. 359 lid 2 Sv heeft besproken.
13 Zie HR 17 juni 1986, NJ 1987, 107; HR 24 juni 1986, NJ 1987, 196; HR 17 februari 1987, NJ 1987, 964; HR 27 september 1988, NJ 1989, 404; HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 679.
14 HR 6 september 2005, NJ 2006, 85; HR 4 juni 1991, NJ 1991, 809.
15 Vgl. HR 3 juni 2003, Sdu Nieuwsbrief strafrecht 2003, 237.
16 Bij de kennelijke verschrijving "art. 59 Sr" mag worden aangenomen dat de steller van het middel art. 57 Sr in gedachten heeft gehad.
17 Bijv. HR 23 september 1980, NJ 1981, 7; HR 29 maart 1988, NJ 1989, 163; HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 228 m.nt. ThWvV; HR 4 december 1990, NJ 1991, 345. Zie ook: J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer, derde druk, 2006, p. 496-498.
18 Vgl. HR 20 november 2001, LJN AD5214: één kogel afgevuurd in de richting van twee naast elkaar zittende personen levert op (poging tot) doodslag, meermalen gepleegd.