1 (Vooral) ontleend aan de rov. 2.1 - 2.8 van het in de eerste aanleg op 24 juli 2001 gewezen tussenvonnis, waarnaar in rov. 4 van het op 20 april 2004 in appel uitgesproken tussenarrest wordt verwezen.
2 Uit de stukken valt op te maken dat partijen later zijn uitgegaan van een beschikbaarstelling per - ongeveer - medio april 2000.
3 Het eindarrest van het hof is van 6 september 2005. De cassatiedagvaarding is op 6 december 2005 uitgebracht.
4 Zie de grondige bespreking in alinea's 2.1 e.v. van de conclusie van A - G Langemeijer voor HR 11 juni 2004, rechtspraak.nl LJN AO6934; zie verder Handboek Huurrecht (losbl., oud), Huydecoper, art. 1587, aant. 73; Dozy - Jacobs, Hoofdstukken Huurrecht (etc.), 1999, p. 81 - 82; Asser - Abas (Huur) 5 IIa, 2001, nr. 35. Ook de wetsgeschiedenis bij het "nieuwe" huurrecht neemt tot uitgangspunt dat er in dit opzicht onder het "oude" recht (een zekere) risico-aansprakelijkheid op de verhuurder rustte, zie bijvoorbeeld Kamerstukken I 2001 - 2002,
26 089, nr. 162, p. 8 e.v.; Huurrecht (losbl.), Huydecoper, art. 208, aant. 3 en 4. Zie voor verdere vindplaatsen de conclusie voor HR 26 april 2002, NJ 2002, 325, voetnoot 1. In evengenoemd arrest zelf, in rov. 3.4, zou men ook kunnen "inlezen" dat toerekenbaarheid niet als vereiste gold voor de toewijzing van schadevergoeding naar het "oude" recht.
5 Zelf heb ik enige aarzeling uitgesproken over de juistheid van de destijds gangbare rechtsleer, zie bijvoorbeeld Handboek Huurrecht (losbl., oud), Huydecoper, art. 1587, aant. 73 - 74 en art. 1588, aant. 4 en 25 - 31.
6 In die zin bijvoorbeeld Asser - Abas (Huur) 5 IIa, 2001, p. 47.
7 Blijkens het arrest Van Bommel/Ruijgrok is immers voor het aannemen van een tekortkoming aan de kant van de verhuurder niet vereist dat deze in gebreke is gesteld, maar is voldoende dat de gebreken in kwestie hem zijn gemeld of dat die hem overigens genoegzaam bekend zijn. Het moet dan echter wel gaan om gebreken als bedoeld in art. 7A:1588 (oud) BW: de overwegingen van de Hoge Raad waar het hier om gaat betreffen de verplichting van de verhuurder om voor gebreken van het gehuurde in te staan, en verwijzen ook expliciet naar dat wetsartikel.
8 Zie bijvoorbeeld De Mol, Huurrecht, 1980, p. 35.
9 HR 26 maart 1943, NJ 1943, 316.
10 In overeenkomstige zin Dozy - Jacobs, Hoofdstukken Huurrecht (etc.), 1999, p. 84. Handboek Huurrecht (losbl., (oud)), Huydecoper, art. 1587, aant. 74 samen met art. 1588, aant. 12, neemt een wat ruimer standpunt in. Ook de lagere rechtspraak, zie bijvoorbeeld Handboek Huurrecht (losbl., (oud)), Huydecoper, art. 1588, aant. 13, geeft meestal van een wat ruimere benadering blijk.
11 Deze uitleg benadert de huidige omschrijving van het begrip "gebrek" in art. 7:204 lid 2 BW.
12 Alinea 3 van de conclusie voor HR 28 februari 1992, NJ 1992, 671 m.nt. PAS.
13 Ik ga er van uit dat de kantonrechter (en in het verlengde daarvan het hof) daarmee nog geen oordeel heeft uitgesproken over de vraag of het hier ook "gebreken" in de zin van art. 7A:1588 BW betrof. Mocht dat anders zijn, dan zou al daarom hetzelfde in cassatie tot uitgangspunt moeten dienen, en zou verder onderzoek naar de uitleg van het begrip "gebrek" niet nodig zijn.
14 Het hof doelt hier kennelijk op de vaststellingen in rov. 2.2 van het eindvonnis van de kantonrechter van 13 augustus 2002. 15 Zie voor de bestrijding van deze vaststelling de Memorie van Antwoord, alinea's 6 en 9; en de pleitnota in appel namens verhuurster, p. 3 en 6.
16 Bijwege van illustratie wijs ik op de alinea's 4, 7, 8, 10, 11, 13, 14, 17, 18 en 19 van de Memorie van Grieven; in de alinea's 10, 17, 18 en 19 daarvan wordt specifiek verband gelegd tussen - juist - het niet-uitgevoerde schilderwerk en de belemmering die dat voor onderhuur zou hebben opgeleverd.
17 Wellicht onder invloed van het misverstand dat alleen klachten die expliciet als "grief" worden aangeduid, in appel voor beoordeling in aanmerking kunnen komen. Dat dat inderdaad een misverstand is blijkt bijvoorbeeld uit Snijders - Wendels, Civiel Appel, 2003, nrs. 167 - 169 .
18 Zie over de "verrassingsbeslissing" Tjong Tjin Tai, NJB 2000, p. 259 e.v.
19 Onderdeel 10 van het middel citeert een deel van rov. 3.9 uit het tussenvonnis van de kantonrechter van 24 juli 2001 waaruit expliciet blijkt dat de kantonrechter aanneemt dat hier van een niet-nagekomen verplichting van de verhuurster sprake is. Ik gaf overigens al aan dat volgens mij rov. 2.2 van het eindvonnis van de kantonrechter ten aanzien van zowel de onderhoudsverplichting voor de tuin als de verplichtingen in verband met het buitenschilderwerk hetzelfde inhoudt - namelijk: dat vaststaat dat het hier niet-nagekomen verplichtingen betreft.
20 Ik merk overigens op dat onderdeel 10 van het middel, dat specifiek een beroep doet op de in appel niet-bestreden oordelen van de kantonrechter, alleen naar het eerste van de twee door mij aangehaalde punten (het tuinonderhoud) verwijst, en niet naar het tweede. Zoals ik al eerder aangaf, was namens de huurster juist dat tweede punt - het buitenschilderwerk - in de appelprocedure als gebrek/tekortkoming benadrukt.
21 Andere denkbare varianten van uitleg van de hier onderzochte overwegingen van het hof zijn alle als gebrekkig aan te merken op dezelfde voet als de eerder in alinea 19 hiervóór ondezochte uitlegvarianten.
22 Waarbij dan nog "open blijft" of de tekortkoming/het gebrek/de nalatigheid ook aan de debiteur mag worden toegerekend. Op dat gegeven kom ik vanzelfsprekend aanstonds terug.
23 Asser - Hartkamp 4 I, 2004, nrs. 309 e.v. jo. 346, met veel verder bronnenmateriaal; Asser, Bewijslastverdeling, 2004, nr. 175.
24 Ik verwijs naar de beschouwingen in alinea's 29 - 34 van de conclusie voor HR 24 juni 2005, NJ 2006, 46.
25 Wat zich met name daarin manifesteerde dat de slechte onderhoudstoestand van tuin en schilderwerk, ook volgens (rov. 2.9 van) het eindarrest van het hof, de onderverhuur heeft bemoeilijkt doordat een aantal potentiële huurders is afgeschrokken.
26 Dat blijkt ook uit de vaststellingen van de kantonrechter in diens tussenvonnis van 24 juli 2001 waar onderdeel 1 naar verwijst.
27 Zoals in alinea 17 hiervóór al opgemerkt, betrof het hier juist het gegeven dat in appel van de kant van de huurster zwaar is benadrukt; zie de in voetnoot 16 aangehaalde vindplaatsen.
28 Daarbij zie ik er niet aan voorbij dat er, in geval van vernietiging (en ongeacht de uitleg van de arresten van het hof die daarbij tot uitgangspunt zou worden genomen), nog andere geschilpunten te beslissen overblijven, waaronder het geschilpunt of de huurster met recht "terzijdestelling" inroept van het beding in de huurovereenkomst dat verbiedt dat zij (huurster) zich beroept op opschorting in verband met de huurbetaling.