1 Ontleend aan de beschikking uit de eerste aanleg van 25 oktober 2005, rov. 2 - 5, en de in cassatie bestreden beschikking van het hof van 18 mei 2006, rov. 2 - 4.
2 Blijkens par. 1e van het cassatierekest heeft de vader wel een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend, en loopt deze procedure nog.
3 De beschikking van het hof is, zoals al werd aangestipt, van 18 mei 2006. Het cassatierekest is op 16 augustus 2006 ingekomen.
4 T&C BW, 2005, (Koens), art. 1:377 f BW, aant. 1 en 2.
5 Art. 1:377 f BW spreekt van "een nauwe persoonlijke betrekking" tot het kind. Blijkens wetsgeschiedenis, rechtspraak en eenstemmige doctrine is daarmee bedoeld een betrekking die beantwoordt aan het begrip "family life" uit art. 8 EVRM - zie bijvoorbeeld Asser - De Boer, 2006, nr. 1021. Ik zal gewoonlijk de aanduiding "family life" gebruiken, zonder daarmee te beogen, af te wijken van het wettelijke criterium van de "nauwe persoonlijke betrekking".
6 HR 3 juni 2005, NJ 2005, 349, rov. 3.3, met verwijzing naar rechtspraak van het EHRM. (Uit EHRM 1 juni 2004, NJ 2004, 667 m.nt. JdB, rov. 36 leid ik intussen af dat een kind dat staande een niet-huwelijkse relatie "in het gezin" geboren wordt, ook ipso iure "family life" heeft met beide ouders; zie ook Asser - De Boer, 2006, nr. 13a en nr. 1021a.)
7 HR 29 maart 2002, NJ 2002, 269, rov. 3.4; zie ook HR 23 juni 1995, NJ 1996, 17 m.nt. JdB, rov. 3.3 (en alinea 5 van de noot).
8 Zoals het in HR 19 november 1993, NJ 1994, 330 m.nt. WH-S, rov. 3.5 wordt geformuleerd: "...in hoeverre bovendien feitelijke omstandigheden moeten komen vast te staan wil een grootouder zich op deze bescherming kunnen beroepen, wordt van geval tot geval bepaald door de context waarin dat beroep wordt gedaan.".
9 Voorbeelden leveren, naast het al aangehaalde arrest EHRM 1 juni 2004, NJ 2004, 667 m.nt. JdB, HR 19 mei 2000, NJ 2000, 545 m.nt. Sylvia Wortmann, rov. 3.4: in een geval betreffende een biologische vader "family life" aangenomen op basis van slechts beperkte contacten, en HR 15 mei 1987, NJ 1988, 654 m.nt. EAA, rov. 3: het enkele feit dat grootmoeder en kleinkind niet samen hebben gewoond wettigt niet de gevolgtrekking dat tussen hen geen "family life" bestond.
10 HR 19 mei 2000, NJ 2000, 545 m.nt. Sylvia Wortmann, rov. 3.4; uitspraak hof blijkend uit HR 25 april 1997, NJ 1997, 560 m.nt. JdB, (rov. 4.1 - 4.3); Personen- en familierecht (losbl.), Wortmann, art. 377 f, aant. 2; De Boer, noten 2 en 6 bij HR 23 juni 1995, NJ 1996, 17.
11 Asser - De Boer, 2006, nr. 1021a.
12 Men kan zich zonder moeite voorstellen dat familieleden die nauw bij een zwangerschap zijn betrokken door de contacten in die fase al sterke emotionele banden met het nog ongeboren kind kunnen ontwikkelen; terwijl allicht voor het kind ten opzichte van de betrokkenen datzelfde niet geldt.
13 HR 19 mei 2000, NJ 2000, 545 m.nt. Sylvia Wortmann, rov. 3.4; HR 29 september 2000, NJ 2000, 654, rov. 3.3; HR 23 juni 1995, NJ 1996, 17 m.nt. JdB, rov. 3.3; HR 15 mei 1987, NJ 1988, 654 m.nt. EAA, rov. 3. In HR 2 oktober 1992, NJ 1992, 768, rov. 3.5 lijkt de Hoge Raad wel, in het nogal uitgesproken geval dat daar aan de orde was, rechtstreeks de juistheid van het oordeel van het hof over deze vraag te hebben beoordeeld.
14 Zie voor gegevens alinea's 17 e.v. van de conclusie voor HR 9 december 2005, NJ 2006, 205 m.nt. S.F.M. Wortmann. Zoals aldaar nader verdedigd, kan hierin geen aanleiding worden gevonden om bij de toetsing in cassatie buiten de door art. 419 lid 3 Rv. jo. 429 lid 2 Rv. getrokken grenzen te treden.
15 Zie ook Asser - De Boer, 2006, nr. 14.
16 Waarbij ik aanstip dat het ontzeggen van omgang door het EHRM als "very drastic" werd aangeduid, (ook) waar het ging om omgang tussen grootouders en kleinkinderen, EHRM 27 april 2000, Appl. Nr. 25651/94, L/Finland, rov. 127.
17 Zie ook Personen- en familierecht (losbl.), Wortmann, p. 377 f - 25.
18 Hoe zeer "men" instemt met de gedachte dat een kind baat heeft bij een goede relatie (ook) met zijn grootouders, vindt indirect - en, erken ik, misschien een beetje oneigenlijk - bevestiging in de manier waarop nagenoeg iedereen het liedje "m'n Opa" van Annie M.G. Schmidt als een rake typering van zo'n relatie in zijn optimale vorm herkent. Zie overigens voor bronnen over het belang van, met name, omgang tussen kinderen en hun grootouders Asser - De Boer, 2006, nr. 1021a.
19 Een uitgebreid en recent overzicht van de "lagere" rechtspraak is te vinden bij Heida, Omgangsrecht voor grootouders, EB 2006 p. 124 e.v.; zie verder Personen- en familierecht (losbl.), Wortmann, p. 377 f - 12 en 13.
20 Het geval uit HR 19 november 1993, NJ 1994, 330 m.nt. WH-S dat ik in alinea 8 hiervóór al wat extra benadrukte, laat intussen een voorbeeld zien waar "family life" op basis van rijkelijk summiere daadwerkelijke contacten werd aangenomen. Als het gaat om de relatie tussen een kind en zijn biologische vader biedt de beslissing van het EHRM in het arrest van 1 juni 2004, NJ 2004, 667 m.nt. JdB, rov. 36 - 40, een ander voorbeeld waar de grondslag voor het aannemen van "family life" als bescheiden kan worden gekenschetst.
21 Ik doel hiermee op het in het gelijknamige boek van Joseph Heller beschreven verschijnsel van een clausule ("catch") die, in weerwil van alle in het voordeel van de betrokkene pleitende regels en argumenten, er per saldo altijd toe leidt dat zijn wederpartij (in het boek: de overheid) in het gelijk wordt gesteld.
22 Ter besparing van mogelijk zoekwerk: de verwijzing, in deze klacht, naar NJ 1999, 9 heeft kennelijk het oog op NJ 1999, 7.
23 De zaak kan anders liggen als het gaat om stellingen ten aanzien waarvan een specifiek bewijsaanbod is gedaan; maar het middel klaagt er niet over dat dat hier aan de orde zou zijn (en dat is, voorzover ik heb kunnen nagaan, ook niet het geval).
24 Dat namens de grootouders in het verweerschrift in cassatie bezwaar wordt gemaakt tegen een dergelijke manier van procesvoering in cassatie, kan ik mij dan ook goed voorstellen.
25 HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 m.nt. MRM, rov. 4.2, 5.2, 6.1.3, 6.4.3; HR 11 februari 2005, NJ 2006, 44, rov. 4.2.3; Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nrs. 103, 121, 169; Ras-Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 40.