1 Het desbetreffende proces-verbaal houdt in dat klager tegenover de politie heeft verklaard dat hij op 3 april 2005, de dag waarop hij de auto zou hebben gekocht, vanuit [plaats B] telefonisch contact met zijn buurman heeft gehad, waarna de twee volgens een verklaring van de buurman de auto zouden zijn gaan kopen. Het desbetreffende gesprek was echter, anders dan gesprekken vanaf door klager gebruikte nummers vanuit [plaats C] en [plaats D], niet te traceren bij een onderzoek als bedoeld in art. 126a Sv.
2 Zie HR 4 juli 2006, NJ 2006, 385.
3 Zo reeds HR 1 december 1981, NJ 1982, 234.
4 Klager stelde zich overigens in raadkamer eveneens op het standpunt dat het belang van de strafvordering zich niet tegen opheffing van het beslag verzette. De vraag of hij zijn recht om over het oordeel van de rechtbank te klagen, daarmee niet heeft verspeeld, laat ik rusten.
5 Zie bijvoorbeeld HR 21 oktober 1997, NJ 1998, 211.
6 Art. 3:86 BW luidt als volgt:
"1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
2. Rust op een in het vorige lid genoemd goed dat overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 anders dan om niet wordt overgedragen, een beperkt recht dat de verkrijger op dit tijdstip kent noch behoort te kennen, dan vervalt dit recht, in het geval van overdracht overeenkomstig artikel 91 onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder geleverd is.
3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:
a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of
b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft."
7 Vgl. HR 24 september 1996, NJ 1997, 87, HR 11 maart 2003, AE9074.
8 In casu mag het er mijns inziens voor gehouden worden dat de Rechtbank, gezien haar oordeel dat het redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is om de auto aan AXA Versicherung AG terug te geven, het voornemen van de OvJ (waartegen het beklag zich richtte) zo heeft opgevat dat het mede omvatte het voornemen om de auto aan een eventuele rechtsopvolger van [betrokkene 1] terug te geven. Het staat de OvJ derhalve vrij om de auto aan AXA Versicherung AG terug te geven zodra de beslissing van de Rechtbank dat het beklag ongegrond is, onherroepelijk is.
9 Vgl. HR 17 oktober 2006, NJ 2006, 580.
10 De Hoge Raad noemt het mondelinge verzoek tijdens de behandeling naast de mogelijkheid van de indiening van een klaagschrift door de belanghebbende. Het ging derhalve om twee aparte, naast elkaar staande mogelijkheden. Daarvan blijft in de formulering in het genoemde HR 26 november 2002, LJN AE6595 nog één over. Wellicht is het mogelijk om, zoals R. Kuiper suggereert (Beklag tegen beslag, NJB 2005, p. 204), soepel om te gaan met de eis dat het klaagschrift schriftelijk dient te zijn (zodat een mondeling verzoek tijdens de behandeling als klaagschrift kan worden aangemerkt), maar dat kan mijns inziens niet in HR 10 mei 1994, NJ 1994, 642 gelezen worden (omdat het mondeling verzoek daarin nog als aparte mogelijkheid wordt erkend). Daar komt bij dat de wet niet de mogelijkheid kent om klaagschriften tijdens de behandeling in te dienen. Dat dient ter griffie te gebeuren (art. 449 lid 3 Sv).
11 In die zin nog Wöretshofer in T&C, aant. 3d bij art. 552a Sv.
12 Het beklag is niet-ontvankelijk als erover wordt geklaagd dat het voorwerp niet aan een ander is teruggegeven. Zie HR 2 april 1991, NJ 1991, 633 en HR 7 september 2004, NJ 2004, 593.
13 Vgl. HR 2 juli 2002, LJN AD9947 (niet gepubliceerd), waarin in een situatie waarin het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzette, het beklag van de ene klager gegrond, dat van de andere daarentegen ongegrond werd geoordeeld. Reden voor ambtshalve cassatie zag de Hoge Raad daar in elk geval niet in.
14 Enige reden om aan te nemen dat de Rechtbank het mondelinge verzoek heeft verstaan als de indiening van een klaagschrift (vgl. noot 10), zie ik in dit geval niet. AXA Versicherung AG is door het achterwege laten van een dergelijke kunstgreep niet slechter af dan zij geweest zou zijn als de rechtbank had gedaan wat zij had moeten doen, namelijk het beklag ex 552a Sv niet-ontvankelijk verklaren. Ik wijs er daarbij voor alle duidelijkheid nog op dat het ex art. 552a Sv ingediende en ongegrondverklaarde beklag geen verandering heeft gebracht in het rechtsgevolg dat art. 116 lid 3 Sv aan het laten verlopen van de daarin genoemde termijn verbindt, namelijk dat de OvJ gerechtigd is om de auto aan de rechthebbende terug te geven.