1. Zie de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 maart 2006 onder het kopje "vaststaande feiten en het procesverloop in eerste aanleg" en de rov. 6 en 12 t/m 14, alsmede de tussenbeschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 april 2004, blz. 5.
2. De huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt op 4 februari 1992. De desbetreffende akte is overgelegd als prod. 2 bij het inleidende verzoek tot echtscheiding.
3 Zie bijlage 1 bij het appelschrift van de vrouw.
4. Zie bijlage 3 bij het appelschrift van de vrouw.
5. Zie het verweerschrift betrekking tot zelfstandig verzoek dat als bijlage 4 is gevoegd bij het appelschrift van de vrouw.
6. Zie bijlage 6 bij het appelschrift.
7. Zie bijlage 16 bij het appelschrift.
8. Het per telefax ingediende verzoekschrift van de man is op 8 juni 2006 ontvangen, derhalve binnen de termijn van art. 426 lid 1 Rv
9. Zie onder meer: HR 6 oktober 2006, LJN AX8847, JOL 2006, 578, RvdW 2006, 923, rov. 3.4 en HR 28 november 2003, NJ 2004, 116, rov. 3.3. Zie ook T.H. Tanja-van den Broek, Uitleg van overeenkomsten in het familierecht, WPNR 05/6642.
10. De mate waarin de omstandigheden door de rechter in aanmerking kunnen worden genomen, zal intussen sterk afhangen van wat er door de partijen ten processe wordt aangevoerd.
11. Zie over het vraagstuk van uitleg van contractuele regelingen in het algemeen onder meer: Asser-Hartkamp 4-II, 2005, blz. 279 e.v.; R.P.J.L. Tjittes, RMTh 2005, blz. 2 e.v.; de annotatie van C.E. du Perron in NJ 2005, 493.
12. Zie in dit verband: HR 17 september 2004, NJ 2005, 169, m.nt. JHS, rov. 3.3.2; HR 5 maart 2004, NJ 2005, 494, rov. 3.7 en HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (C.E. du Perron), rov. 4.5.
13. Gelet op de plicht van de notaris ex artikel 43 Wet op het notarisambt tot het geven van voorlichting aan de verschenen partijen, is het te meer gerechtvaardigd hiervan uit te gaan.
14. Zie over verrekenstelsels in het algemeen: Asser-De Boer, Personen- en Familierecht (2006), nr. 486 e.v.; Van Mourik/Verstappen, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding (2006), p. 277 e.v.; Klaassen/Eggens-Luijten/Meijer, Huwelijksgoederen- en erfrecht (2005), nr. 616 e.v.; Kraan/Marck, Het huwelijksvermogensrecht, (2003), p. 224 e.v.; De Bruijn-Soons/Kleijn/Huijgen/ Reinhartz, Het Nederlands huwelijksvermogensrecht (1999), nr. 280 e.v.
15. Zie over het wettelijk deelgenootschap: Van Mourik/Verstappen, t.a.p., p. 286 e.v.; Klaassen/Eggens-Luijten/Meijer, t.a.p., nrs. 574-615 en 619-621; Kraan/Marck, t.a.p., p. 251 e.v. en De Bruijn-Soons/ Kleijn/Huijgen/Reinhartz, nr. 290 e.v
16. Zie Van Mourik/Verstappen, t.a.p., blz. 289-291.
17. Artikel IV van de wet van 14 maart 2002, Stb. 152. Achter dit artikel steekt de overweging dat het met het oog op de rechtszekerheid ongewenst is om de nieuwe regeling voor verrekenbedingen zomaar van toepassing te verklaren op bestaande huwelijkse voorwaarden die enkel een finale verrekening inhouden. Zie de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van de zojuist genoemde wet, blz. 21 (TK 2000-2001, 27 554, nr. 3).
18. In de in noot 17 genoemde Memorie is op blz. 5 een overzicht opgenomen van het gebruik van diverse regelingen van huwelijkse voorwaarden in de praktijk. Het overzicht laat zien dat van het wettelijk deelgenootschap nimmer veel gebruik is gemaakt. In 1970, het jaar van invoering van de wettelijke regeling, bedraagt het gebruikspercentage 4.6% en in 1990 en 1994 0.8 respectievelijk 0.5%. Zie over de voor- en nadelen van het wettelijke deelgenootschap: Klaassen/Eggens/Luijten/ Meijer, t.a.p., nrs. 603-615; Van Mourik/Verstappen, t.a.p., p. 288-289, Kraan/Marck, t.a.p., p. 254 -255 en De Bruijn-Soons/Kleijn/Huijgen/Reinhartz, t.a.p., nr. 296.
19. Het niet opmaken van een staat van inbreng heeft tot gevolg dat het huis te [plaats] in het geheel geen aftrekpost kan vormen. Dat neemt het hof echter niet als bedoeling van beide partijen aan.
20. Het door de man ingenomen standpunt omtrent de uitleg van het beperkt finaal verrekenbeding vindt steun in A.G.M. Bout-van Dijk/B. Breederveld/E.W.J. Ebben Praktijkboek Boedelverdeling (Breederveld), A III,-4-4/5, § 4.2.1. Vgl. tevens: Van Mourik/Verstappen, t.a.p., blz. 283, § 2.2., laatste alinea.
21 Dit proces-verbaal ontbreekt in het namens de man in cassatie overgelegde procesdossier.