ECLI:NL:PHR:2007:BA5041

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03399/05
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep en strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2007 uitspraak gedaan over de intrekking van een hoger beroep en de gevolgen daarvan voor de strafoplegging. De verdachte was op 22 augustus 2005 door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk verstrekken van valse informatie in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet. De straf bestond uit een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Dit vonnis was een vernietiging van een eerder vonnis van de Politierechter te Amsterdam, die een lagere straf had opgelegd.

De Hoge Raad oordeelde dat het hoger beroep, dat door de verdachte was ingesteld, op een gegeven moment was ingetrokken. De akte van intrekking was betrouwbaar en er waren geen bijzondere omstandigheden die aan de geldigheid van deze intrekking konden twijfelen. Hierdoor was het vonnis van de Politierechter onherroepelijk geworden, wat betekende dat er geen ruimte meer was voor klachten in cassatie die strekten tot strafvermindering.

De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd moest worden, omdat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het hoger beroep nog bestond. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen en te bevestigen dat het hoger beroep was ingetrokken, waardoor het vonnis van de Politierechter in kracht van gewijsde was gegaan. Dit arrest benadrukt het belang van de tijdige en correcte afhandeling van hoger beroep en de gevolgen van intrekking voor de rechtsgang.

Conclusie

Nr. 03399/05
Mr. Machielse
Zitting: 8 mei 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is op 22 augustus 2005 door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, wegens 1. medeplegen van valsheid in geschrift en 2. medeplegen van op grond van bij de Algemene Kinderbijslagwet vastgestelde bepalingen gehouden zijn inlichtingen of gegevens te verstrekken en daarbij opzettelijk een valse opgave doen dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgen, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het Hof heeft daarbij vernietigd een vonnis van de Politierechter te Amsterdam van 26 januari 2004 waarbij de verdachte voor dezelfde feiten is veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 64 uren, subsdiair 30 dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, cassatie ingesteld en een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof de zaak heeft behandeld hoewel het hoger beroep was ingetrokken.
4. In deze zaak heeft zich het volgende voorgedaan. Namens de verdachte heeft mr. F.J. Donze, advocaat te Amsterdam, op 9 februari 2004 hoger beroep tegen de veroordeling door de Politierechter te Amsterdam ingesteld.(1) De zaak is in de nevenzittingsplaats Leeuwarden ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2005 bij verstek (zonder dat zich overigens een raadsman heeft gesteld) behandeld. Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter vernietigd en een arrest gewezen als onder nummer 1. omschreven.
5. Tot de aan de Griffier van de Hoge Raad op de voet van art. 434 Sv gezonden stukken behoren onder meer:
(i) Een twee dagen na het arrest op 24 augustus 2005 aan mr. Hermans, Vice-President en voorzitter, toegezonden faxbericht, afkomstig van mr. F.J. Donze, advocaat te Amsterdam. De fax bevat als bijlage een op 11 juli 2005 ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam opgemaakte akte, kort gezegd inhoudende dat mr. F.J. Donze daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd heeft verklaard dat hij het namens de verdachte ingestelde beroep intrekt.(2) Het origineel van de akte heb ik niet bij de stukken aangetroffen.
(ii) Een door mr. Hermans aan de Hoge Raad gerichte brief van 29 augustus 2005, onder meer inhoudend:
"In de zaak-[verdachte], waarvan u het dossier bij deze ontvangt, is beroep in cassatie ingesteld. Zoals uit het dossier blijkt, heeft het gerechtshof de zaak in hoger beroep behandeld nádat dat hoger beroep door verdachte was ingetrokken. Het hof beschikte ter terechtzitting in hoger beroep niet over de akte houdende intrekking van het appel.
Bij deze stand van zaken komt het geraden voor het dossier zo spoedig mogelijk in te zenden en is afgezien van het uitwerken van het arrest en het uitschrijven van een proces-verbaal." (3)
6. Art. 453 lid 1 Sv luidt:
Uiterlijk tot den aanvang der behandeling van het verzet, beroep of bezwaarschrift kan degene door wien het rechtsmiddel is aangewend, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
en art. 557 lid 1 Sv:
Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.
Vooropgesteld dat de gerechtshoven ingevolge art. 60 lid 1 RO in hoger beroep oordelen over de daarvoor vatbare vonnissen in strafzaken in hun ressort, is het Hof niet langer bevoegd om op het aangewende rechtsmiddel een beslissing te nemen zodra het is ingetrokken aangezien het vonnis door de intrekking niet (langer) voor hoger beroep vatbaar is.
Daarbij is niet beslissend of het Hof ten tijde van de behandeling van de zaak de beschikking had over de akte van intrekking of anderszins van de intrekking op de hoogte was.(4)
7. Het middel is terecht voorgesteld. Uit de stukken van het geding blijkt niet van enige bijzondere omstandigheid waaraan redelijkerwijze(5) een vermoeden zou kunnen worden ontleend dat de hiervoor onder nummer 5. genoemde intrekking van het hoger beroep niet kan gelden als intrekking in de zin van art. 453 lid 1 Sv.(6) Het in het arrest besloten liggende oordeel dat het Hof bevoegd was de verdachte in het ingestelde hoger beroep te ontvangen en de zaak dus op een bestaand hoger beroep diende te worden behandeld, is gelet op de bewuste akte van intrekking niet begrijpelijk.(7) De bestreden uitspraak moet derhalve worden vernietigd.
8. Aangezien van een vermoeden dat de intrekking van het hoger beroep ongeldig is niet kan blijken, zal na een terugwijzing of verwijzing slechts kunnen worden vastgesteld dat het hoger beroep is ingetrokken. Vaste rechtspraak houdt in dat de Hoge Raad de zaak zonder in een nieuw onderzoek naar de feiten te treden zelf kan afdoen (art. 440 lid 2 Sv) en daarbij verstaat dat het ingestelde hoger beroep is ingetrokken.(8)
9. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden gelet op de datum waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Dat zou tot strafvermindering moeten leiden.
Het middel kan gelet op nummer 8. van deze conclusie niet tot cassatie leiden. De daar besproken wijze van afdoening kan slechts meebrengen dat het vonnis van de Rechtbank in zijn geheel en dus inclusief de opgelegde straf in kracht van gewijsde is gegaan.(9)
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zelf zal afdoen door de bestreden uitspraak aldus te verstaan dat het ingestelde hoger beroep is ingetrokken.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Voor alle duidelijkheid: de Officier van Justitie heeft geen hoger beroep ingesteld.
2 Het hoger beroep is dus ingetrokken nadat de verdachte (op 16 juni 2005) in persoon is gedagvaard voor de terechtzitting van het Hof en nadat mr. F.J. Donze door het Openbaar Ministerie in de nevenzittingsplaats een schriftelijke kennisgeving (van 13 juni 2005) over die dagvaarding is toegezonden.
3 De brief houdt verder in dat het Hof voor de aanvulling van het arrest en het proces-verbaal zal zorgen als de Hoge Raad daarom verzoekt. Uit het dossier kan alleen blijken dat het dossier na een verzoek van de Griffier van de Hoge Raad op 21 augustus 2006 door de Griffier van het Hof zonder de verzochte aanvulling is teruggezonden.
4 Zie HR 21 juni 2005, nr. 01361/04; HR 10 oktober 2006, nr. 03024/05. Zo ook A-G Meijers in zijn conclusie vóór HR 12 april 1988, NJ 1988, 932. In die zaak wist het Hof door een telefoontje kennelijk al bij de behandeling van de zaak dat het hoger beroep tijdig voor de aanvang van het onderzoek was ingetrokken maar had de akte van intrekking het Hof (nog) niet bereikt. Uit de bij de Hoge Raad gearchiveerde stukken van die zaak blijkt dat het hoger beroep vóór de zitting van het Hof was ingetrokken, de akte pas één dag na de zitting ter griffie van het Hof is binnengekomen maar de griffier zelf niet heeft bereikt. De akte van intrekking wordt pas na het instellen van het cassatieberoep bij het dossier gevoegd. De Hoge Raad acht slechts bepalend dat het hoger beroep blijkens een zich bij de stukken van het geding bevindende akte is ingetrokken ter griffie van de Rechtbank.
5 HR 16 april 2002, nr. 00452/01 rov. 3.2.
6 Vgl. HR 12 april 1988, NJ 1988, 932 rov. 4.4.
7 HR 16 april 2002, nr. 00452/01, HR 21 juni 2005, nr. 01394/04 P, HR 5 juli 2005, nr. 01925/04.
8 Zie de in de vorige noot genoemde jurisprudentie.
9 Vgl. HR 16 januari 2007, LJN AZ3286, waarin de Hoge Raad besliste dat een uitspraak onherroepelijk wordt na verloop van de rechtsmiddelentermijn, ook als een rechtsmiddel wordt ingesteld na afloop van die termijn. Ik meen dat de situatie waarin cassatie wordt ingesteld tegen een arrest waarin met de intrekking van het appel geen rekening is gehouden daarmee vergelijkbaar is.