ECLI:NL:PHR:2007:BA5840

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02017/06 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Wortel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking inzake beslaglegging door de politie op handelsvoorraad van growshop

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. De beschikking betreft een klaagschrift dat op 27 december 2005 is ingediend, waarin de klager verzoekt om opheffing van het beslag dat op 20 oktober 2005 door de politie te Boxmeer is gelegd op de handelsvoorraad van zijn growshop. De rechtbank heeft vastgesteld dat het raadkamerdossier geen andere inhoudelijke stukken bevat dan het bezwaarschrift van de klager, ondanks dat de behandeling in raadkamer reeds tweemaal was uitgesteld om het openbaar ministerie in staat te stellen het dossier te completeren met de beslagstukken. Hierdoor kon de rechtbank niet toetsen of het beslag rechtmatig was gelegd en of het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het beroep moet worden verworpen. Hij wijst erop dat het Openbaar Ministerie gedurende vier en een halve maand heeft verzuimd om de rechtbank en de klager van essentiële informatie te voorzien. Dit verzuim heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank niet naar behoren heeft kunnen onderzoeken of het beslag rechtmatig is gelegd. De Procureur-Generaal stelt voor de bestreden uitspraak aldus te verbeteren dat het aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen verzuim om vóór 10 maart 2006 enig stuk te overleggen, heeft geleid tot de onmogelijkheid voor de rechtbank om het strafvorderlijk belang bij voortduren van het beslag te onderzoeken.

De conclusie is dat de bestreden beschikking geen tekortkoming vertoont die tot vernietiging leidt. De klachten van het Openbaar Ministerie falen, omdat de rechtbank vrij stond te oordelen dat door het tekortschieten van het Openbaar Ministerie inmiddels zó veel tijd was verstreken dat ook de ene week uitstel die de officier van justitie nog verzocht niet gegund behoorde te worden.

Conclusie

Griffienr. 02017/06 B
Mr Wortel
Zitting:22 mei 2007
Conclusie inzake:
[klager]
1. Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch waarbij een namens de bovengenoemde persoon (hierna: de klager) ingediend beklag, strekkende tot teruggave van onder hem in beslag genomen voorwerpen, deels gegrond is verklaard, met bevel tot teruggave van de op een aangehechte lijst vermelde (overigens grotendeels reeds vernietigde) voorwerpen, met ongegrondverklaring van het beklag voor het overige.
2. Het cassatieberoep is ingesteld door de officier van justitie. In een schriftuur, namens de officier van justitie ondertekend door een advocaat-generaal in het ressort 's-Gravenhage, tevens plaatsvervangend officier van justitie in het betreffende arrondissement, zijn cassatiemiddelen voorgesteld.
3. De bestreden beschikking houdt in, voor zover hier van belang:
"Deze beschikking betreft een op 27 december 2005 (...) ingediend klaagschrift (...).
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 20 oktober 2005 door de politie te Boxmeer gelegde beslag op de handelsvoorraad van de aan klager toebehorende growshop (...) en de teruggave daarvan aan klager.
Op 10 maart 2006 is het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. Door klager is gepersisteerd bij het klaagschrift. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de inwilliging van het klaagschrift in verband met zijn voornemen te zijner tijd ter terechtzitting van de strafrechter de verbeurdverklaring van voornoemde goederen te vorderen. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De beoordeling
(...)
De rechtbank constateert dat het raadkamerdossier geen andere inhoudelijke stukken bevat dan het bezwaarschrift van klager, dit terwijl de behandeling in raadkamer van onderhavige klaagschrift reeds tweemaal is uitgesteld teneinde het openbaar ministerie in staat te stellen het dossier te completeren met de beslagstukken. Gevolg hiervan is dat de rechtbank niet kan toetsen of sprake is van een wetmatig beslag en evenmin of het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het verzuim van het openbaar ministerie moet worden uitgelegd in het voordeel van klager. Om die reden dient bij afweging van het belang van strafvordering en het belang van klager bij teruggave, het belang van klager zwaarder te wegen, behoudens voor zover sprake is van goederen waarvan het ongecontroleerde bezit strijdig is met de wet. Voor wat betreft de onder klager inbeslaggenomen 98 hennepplanten (stekjes), zal het bezwaar ongegrond worden verklaard, nu niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, deze goederen zal onttrekken aan het verkeer.
De rechtbank zal het beklag voor het overige gegrond verklaren en de teruggave van na te noemen goederen aan klager bevelen"
4. Tegen deze overwegingen voert het Openbaar Ministerie één middel aan dat enkele klachten bevat.
5. Het verbaast me dat dit beroep is ingesteld. De vaststellingen van de Rechtbank komen er op neer dat het Openbaar Ministerie vier en een halve maand lang heeft verzuimd de Rechtbank en de klager van de meest essentiële informatie te voorzien, ofschoon de behandeling van het klaagschrift daartoe twee maal was aangehouden.
6. In één opzicht vertoont de bestreden beschikking een zwakte: daarin is vastgesteld dat de rechtmatigheid van de beslaglegging en de noodzaak het beslag te handhaven niet kunnen worden getoetst omdat de Rechtbank geen ander stuk ter beschikking heeft dan het klaagschrift. Dit kan ten tijde van het nemen van de beschikking niet meer juist zijn geweest, aangezien het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer vermeldt dat de officier van justitie een proces-verbaal met beslaglijst heeft overgelegd.
7. Tegen deze onjuistheid in de bestreden beschikking richt zich de eerste klacht. Naar mijn overtuiging dient evenwel uitgangspunt te zijn - voor het Openbaar Ministerie nog veel meer dan voor de verdediging - dat de cassatieprocedure er niet is om geblunder in de eerdere procesfase te herstellen. Zelf vind ik dit in ieder geval zonde van mijn tijd, temeer omdat de last tot teruggave betrekking heeft op een groot aantal voorwerpen die weliswaar hebben gediend voor de hennepteelt, doch op zichzelf beschouwd niet van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit ervan onder alle omstandigheden in strijd is met de wet of de openbare orde.
8. Ik stel daarom voor de bestreden uitspraak aldus verbeterd te lezen dat het aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen verzuim om vóór 10 maart 2006, bij de derde hervatting van de behandeling in raadkamer, enig stuk te overleggen betreffende de inbeslagneming in oktober 2005 tot gevolg heeft gehad dat de Rechtbank niet naar behoren heeft kunnen onderzoeken of het beslag rechtmatig is gelegd en het belang van de strafvordering voortduren nog rechtvaardigde, mede in aanmerking genomen dat hetzelfde verzuim tot gevolg had dat de klager is beperkt in diens mogelijkheden zijn standpunten nader te onderbouwen.
9. Door die verbeterde lezing zal de bestreden uitspraak geen tekortkoming meer vertonen die tot vernietiging dient te voeren. Verder faalt de tweede klacht omdat daarin ten onrechte is aangenomen dat de overwegingen van de Rechtbank een tegenstrijdigheid vertonen. De onmogelijkheid om het strafvorderlijk belang bij voortduren van het beslag - behoorlijk - te onderzoeken is geenszins onverenigbaar met het oordeel dat er (dus) vanuit gegaan moet worden dat de klager een zwaarder wegend belang heeft. De derde en de vierde klacht falen omdat het de Rechtbank vrij stond te oordelen dat door tekortschieten van het Openbaar Ministerie inmiddels zó veel tijd was verstreken dat ook de ene week uitstel die de officier van justitie nog verzocht niet gegund behoorde te worden.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Naar mijn inzicht leent het middel, en daarmee het beroep, zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,