1. Zie voor de feiten het vonnis d.d. 23 maart 2005 van de Rechtbank te Roermond (sector Kanton, locatie Venlo), onder 2, en het arrest d.d. 13 december 2005 van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, rov. 4.1 en 4.2.
2. Het voorbehoud heeft betrekking op de hoogte van het percentage van de 'eigen schuld'. In de uitkomst van een andere rechtszaak tussen andere partijen kan wellicht aanleiding worden gevonden om het percentage 'eigen schuld' ten gunste van [eiseres] naar beneden bij te stellen. Deze bijstelling is in de procedure echter niet meer ter sprake gekomen.
3. Dit petitum vermeldt het hof in rov. 4.2.3 van zijn arrest. Het stemt overeen met het in § 41 van de conclusie van repliek geherformuleerde petitum. Aan het slot van haar memorie van grieven omschrijft [eiseres] haar vorderingen opnieuw. Die omschrijving wijkt af van de formulering van het petitum in de conclusie van repliek. In cassatie maken beide partijen er geen punt van dat het hof het petitum uit de conclusie van repliek heeft aangehouden.
4. De cassatiedagvaarding is betekend op 10 maart 2006, derhalve binnen de termijn van art. 402 lid 1 Rv. Blijkens het op het arrest vermelde rolnummer en rov. 4.3 heeft het hof gemeend met een kort geding van doen te hebben. Dit is onmiskenbaar een abuis. In cassatie is tussen partijen dan ook in confesso dat het hier gaat om een bodemzaak; vgl. de schriftelijke toelichting van mr. Heering, § 12. De kortere, op basis van art. 402 lid 2 jo. 339 lid 2 Rv te berekenen cassatietermijn (8 weken) is dan ook niet van toepassing.
5. Hier worden de artikelen 241 en 242 Rv buiten beschouwing gelaten, omdat zij in de onderhavige procedure geen rol spelen.
6. Zie in dit verband HR 9 december 1994, NJ 1995, 250. Zie over de vergoedbaarheid van buitengerechtelijke kosten bij geringere belangen ook J. Spier, De grenzen der buitengerechtelijke kosten, A&V 1995, blz. 55 e.v. Zie voor meer literatuur en rechtspraak verder de losbladige bundel Schadevergoeding (S.D. Lindenbergh), art. 96, aant. 192 en 193.
7. Zie Parl. Gesch. boek 6 NBW, blz. 350/351 en Asser-Hartkamp, 4-I, 2004, nr. 449.
8. Zie F.Th. Kremer, Moeten alle buitengerechtelijke kosten vergoed worden; zo ja, waarom niet?, bijdrage in bundel 'Een Salomons oordeel', 1991, blz.30; A.R Bloembergen (in de hoedanigheid van wnd A-G), conclusie voor HR 9 december 1994, NJ 1995, 250, § 2.5; T.J. Dorhout Mees, Buitengerechtelijke kosten en de verzekeraar, Vrb 1995, blz. 25; J.M. Tromp, Personenschade in de praktijk, 1996, blz. 128; F.A.R.M. Zwarts, Kosten rechtsbijstand, een splijtzwam in de schaderegeling, Ken-nis, 1999, blz. 14; S.D. Lindenbergh, Buitengerechtelijke kosten; grondslag en betekenis daarvan, bijdrage in PIV-bundel Buitengerechtelijke kosten, 2000, blz. 26; P.J.M. Houben, Buitengerechtelijke kosten en eigen schuld; actuele stand van zaken, PIV-bulletin 2006,1, blz. 12 e.v.
9. Zie uit de gepubliceerde rechtspraak Rechtbank.Zwolle 30 juni 1993, VR 1994, 35 (kopje) en Hof Amsterdam 9 december 1994, NJ 1994, 750, VR 1994, 230. Door [verweerder] zijn nog enkele ongepubliceerde uitspraken van dezelfde strekking als productie bij conclusie van dupliek en memorie van antwoord in appel in het geding gebracht. Anders Hof Den Haag 1.10.2004, JAR 2004, 273 en Rechtbank Den Haag 24.07.2002, NJ-kort 2002, 62: omdat de kosten zijn gemaakt in verband met de vaststelling van de omvang en het verhaal van de schade en niet mede in verband met de schulddeling en overigens redelijk zijn, komen zij ten volle voor vergoeding in aanmerking, ook al heeft de benadeelde 'eigen schuld' aan de initiële schade.
10. Eenzelfde richtsnoer laat zich ook ten gunste van A formuleren, dus dat hij voor een geringer percentage in de buitengerechtelijke kosten van B hoeft bij te dragen dan het percentage dat krachtens de hoofdregel voor de initiële schade geldt.
11. Zie bijvoorbeeld de dagvaarding in eerste aanleg, sub 10 en de memorie van grieven, sub 11.
12. In dit verband is niet zonder belang dat vaststaat dat de verzekeraar van [eiseres] heeft toegezegd de helft van de schade te zullen vergoeden. Niet gesteld of gebleken is dat de verzekeraar die toezegging niet gestand heeft gedaan en/of doet.
13. Zie voor rechtspraak en literatuur over de betekenis van de verzekering bij de billijkheidscorrectie de losbladige bundel Schadevergoeding (R.J.B. Boonekamp), art. 101, aant. 17.6.
14. [Eiseres] heeft niet precies aangegeven op welke werkzaamheden de reeds verzonden facturen betrekking hebben. Het lijkt intussen geenszins onaannemelijk dat die werkzaamheden (mede) betrekking hebben gehad op een onderzoek naar en een advies over de juridische positie van [eiseres] tegenover [verweerder] in het algemeen.