ECLI:NL:PHR:2007:BA8513

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03390/06 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Wortel
  • Mr. R.A.J. Verploegh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens onverzekerd rijden en de rol van de verzekeringstussenpersoon

In deze zaak gaat het om een herzieningsverzoek van een veroordeling wegens onverzekerd rijden. De aanvrager, die eerder was veroordeeld tot twee weken hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid, stelt dat hij zijn auto had aangemeld voor verzekering bij zijn tussenpersoon, maar dat er een fout is gemaakt aan de kant van de verzekeraar. De feiten zijn als volgt: op 21 januari 2003 werd de aanvrager betrapt op het rijden zonder verzekering. Tijdens de rechtszaak heeft de aanvrager, vergezeld door zijn verzekeringstussenpersoon, aangevoerd dat de auto verzekerd was. De behandeling werd aangehouden om bewijs te leveren, maar de aanvrager begreep niet dat hij op een latere zitting moest verschijnen, wat leidde tot een veroordeling in zijn afwezigheid.

De aanvrager had eerder al een veroordeling gekregen voor een vergelijkbare overtreding, maar was in hoger beroep vrijgesproken. De rol van de verzekeringstussenpersoon is cruciaal, aangezien deze verklaarde dat de aanvrager de auto had aangemeld voor verzekering, maar vergat dit aan de verzekeraar door te geven. De aanvrager heeft nu herziening gevraagd, omdat hij meent dat er nieuwe feiten zijn die zijn veroordeling kunnen beïnvloeden. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd dat de aanvraag gegrond moet worden verklaard, en dat de zaak opnieuw behandeld moet worden door het bevoegde Gerechtshof. De conclusie benadrukt dat het belangrijk is om de feiten rondom de verzekering van de auto grondig te onderzoeken, om te voorkomen dat de aanvrager onterecht wordt vervolgd.

Conclusie

Griffienr. 03390/06 H
Mr. Wortel
Zitting:26 juni 2007
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Namens de bovengenoemde persoon - hierna te noemen: de aanvrager - heeft mr R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur herziening gevraagd van een op tegenspraak gewezen vonnis van de kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht, zitting houdend te Amersfoort, waarbij de aanvrager wegens "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" is veroordeeld tot twee weken hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Dit vonnis is onherroepelijk geworden door het verwerpen van een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, waarbij de aanvrager in diens beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk is verklaard.
2. In de aanvrage wordt het volgende aangevoerd. Deze zaak betreft een op 21 januari 2003 geconstateerde overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De aanvrager is bij de kantonrechter verschenen, samen met zijn verzekeringstussenpersoon. Er is aangevoerd dat de auto in kwestie wel degelijk was verzekerd. Daarop is de behandeling aangehouden zodat de aanvrager het bewijs kon leveren. De aanvrager heeft niet begrepen dat hij op een latere terechtzitting diende te verschijnen. Daarom is de zaak buiten zijn tegenwoordigheid verder behandeld, en (bij gebreke van nadere informatie aangaande het verzekerd zijn van de auto) in een veroordeling geëindigd.
Nadien heeft de aanvrager bemerkt dat er op 8 januari 2003 ook al proces-verbaal was opgemaakt wegens het onverzekerd zijn van dezelfde auto. Dat heeft eveneens tot een veroordeling gevoerd (een vonnis van de kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage), maar in die zaak is de aanvrager in hoger beroep vrijgesproken, nadat diens verzekeringstussenpersoon ter terechtzitting had verklaard dat de aanvrager de betreffende auto bij hem had aangemeld voor opname in een bedrijfspolis, maar hij, de tussenpersoon, was vergeten die aanmelding aan de verzekeraar door te geven.
3. Het is een merkwaardige affaire. In de zaak waarvan nu herziening wordt gevraagd is de verdachte verschenen op de in Amersfoort gehouden terechtzitting van de Kantonrechter van 1 april 2004. De aanvrager was vergezeld van [betrokkene 1]. Blijkens dit proces-verbaal heeft de verdachte toen al gemeld dat de betreffende auto op 8 januari 2003 was inbeslaggenomen. De officier van justitie heeft voorgesteld de zaak aan te houden om de aanvrager de kans te geven een "artikel 34 WAM-verklaring" te overleggen, en genoemde [betrokkene 1] heeft verklaard:
"Ik werk bij [bedrijf B] en behartig de verzekeringen van [aanvrager]. [Aanvrager] is een goede klant van de [...] verzekering. Ik ben tussenpersoon voor de [...] verzekering.
Ik zal me inzetten om een "artikel 34 WAM-verklaring" te verkrijgen en te overleggen."
Daarop is de behandeling voor bepaalde tijd aangehouden, uiteraard met aanzegging van dag en tijdstip van de volgende zitting aan de verdachte.
4. De andere zaak waarop in de aanvrage wordt gedoeld, betreffende het op 8 januari 2003 geconstateerde feit, heeft in eerste aanleg gediend bij de kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage. Op diens zitting van 27 januari 2004 verscheen de verdachte in gezelschap van een 'vertegenwoordiger', [betrokkene 2]. Blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de tussenpersoon, [betrokkene 1], in het ziekenhuis lag. De behandeling is aangehouden om de verdachte de gelegenheid te geven een art. 34 WAM-verklaring over te leggen. In die zaak is de behandeling voortgezet op de terechtzitting van 21 juni 2004, wederom in aanwezigheid van de verdachte en diens vertegenwoordiger. De verdachte verklaarde geen WAM-verklaring te hebben.
5. Toen het Hof zich in de nu te beoordelen zaak boog over de ontvankelijkheid van de verdachte in diens hoger beroep werd deze ter zitting bijgestaan door mr R.A.J. Verploegh, advocaat te 's Gravenhage, die ook de onderhavige aanvrage heeft ingediend. Mr Verploegh heeft een korte notitie overgelegd met beschouwingen over de mogelijkheid dat de verdachte niet had begrepen dat de kantonrechter hem had aangezegd op de volgende terechtzitting te verschijnen, en dat hij zelf voor de WAM-verklaring had moeten zorgen.
Wat er van dat betoog zij: het belang van zo'n WAM-verklaring is ter sprake geweest tijdens de zitting van de kantonrechter in Amersfoort van 1 april 2004, terwijl daar ook al over was gesproken op de zitting van de Haagse kantonrechter van 27 januari van dat jaar.
6. In ieder geval is in de nu te beoordelen zaak dus al aan de orde geweest dat de aanvrager aannemelijk wilde maken dat de betreffende auto op 21 januari 2003 wel degelijk was verzekerd. Ik laat maar in het midden dat het er bij mij niet goed in wil dat de aanvrager steeds, bij de behandeling van de beide strafzaken, in de veronderstelling heeft verkeerd dat het allemaal wel goed zou komen, en dat hij verder geen moeite behoefde te doen voor de WAM-verklaring die zowel de Amersfoortse als de Haagse kantonrechters onder ogen wilden hebben.
7. Verder is bij de aanvrage gevoegd een kopie van een schrijven gedateerd 25 juni 2004, met de ondertekening "[bedrijf A]" en de tekst:
"Middels deze brief wil ik bevestigen dat de auto met bovengenoemd kenteken telefonisch bij mij is aangemeld om verzekerd te worden per 4 januari 2003. Dat er iets fout is gegaan betreur ik zeer. Het feit dat U een heel wagenpark bij mijn kantoor verzekerde en er regelmatig auto's afgemeld werden en weer bij kwamen en in al die jaren er nooit iets fout is gegaand zeg iets over U als persoon dat U nooit een auto onverzekerd heeft laten rond rijden. Ik neem dan ook alle schuld op mij, nogmaals ik betreur het zeer dat hierdoor problemen met Justitie heeft, U bent een geen geval schuldig hieraan. Hopend U hiermee van dienst te zijn geweest wenst ik U heel veel goede zaken toe voor nu en in de toekomst,"
8. Bij de aanvrage is ook gevoegd (als Bijlage III) een kopie van een stuk met opschrift "De [...] / Bedrijven pakketpolis". Dit stuk vermeldt als "reden afgifte: Wijziging onderliggende polis" met wijzigingsdatum 1 januari 2003, en bevat onder de hoofdjes
INGANGS/
OMSCHRIJVING VERZEKERD WIJZIGINGS-
”POLISNUMMER VERZEKERING BEDRAG DATUM TERMIJNBEDRAG”
een lijst van posten, waaronder
“[0001] PERSONENAUTO ZIE POLISBLAD 01-01-2003 E 208,18”
In deze regel is met de hand achter “Personenauto” geschreven “[AA-BB-00]”.
9. Bij de aanvrage is verder gevoegd, eveneens genummerd "Bijlage III", een stuk met opschrift De [...] / Afrekeningsoverzicht bedrijven pakketpolis", gedagtekend (met de vermelding "[bedrijf A]") 10 december 2002.
Dit stuk betreft de specificatie van afrekening of verrekening over de periode 1 januari 2003 tot 1 april 2003 betreffende polisnummer [0002].
10. In de aanvrage is vermeld dat [betrokkene 1] tijdens de terechtzitting van het Haagse Hof (waarna de vrijspraak ter zake van de op 8 januari 2003 begane overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen volgde) als getuige heeft verklaard dat verzoeker hem op 4 januari 2003 heeft verzocht de bewuste auto in de verzekering op te nemen, dat hij - [betrokkene 1] - verzoeker daarbij heeft toegezegd dat de verzekering onmiddellijk zou ingaan, maar dat hij is vergeten dit aan de verzekeraar door te geven. Van de zitting van het Haagse hof is evenwel geen proces-verbaal is opgemaakt.
11. Is met dit alles nu een 'novum' als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder 2o Sv aannemelijk gemaakt? Ik blijf het een moeizame geschiedenis vinden.
12. De vrijspraak in de 'Haagse zaak' impliceert dat het Hof zich ervan heeft laten overtuigen dat de auto met het kenteken [AA-BB-00] op 8 januari 2003 daadwerkelijk in een verzekering was opgenomen. Op basis van de nu beschikbare stukken lijkt me dat een vrij gewaagde uitspraak. Als de indiener van deze aanvrage een stuk in handen had gekregen waaruit zonder meer blijkt dat de auto op die dag was verzekerd zou hij dat wel hebben bijgevoegd. Dan waren we snel klaar geweest. Uit het ontbreken van zulk een simpel bewijsstuk maak ik op dat het Haagse Hof is afgegaan op de verklaring die [betrokkene 1] in hoger beroep heeft afgelegd, doch die behelst - naar ik van de indiener van de aanvrage aanneem - slechts dat hij er voor had zullen zorgen dat de auto vanaf 4 januari 2003 was verzekerd maar dit heeft verzuimd. Daarin ligt besloten dat de tussenpersoon bevoegd zou zijn geweest de dekking terstond te verlenen, maar tevens dat die dekking pas van kracht is geworden nadat de tussenpersoon - naar aanleiding van deze strafza(a)k(en) - zijn omissie heeft bemerkt. Als rechter zou ik er daarom de voorkeur aan gegeven hebben verzoeker van alle rechtsvervolging te ontslaan, omdat hij heeft kunnen afgaan op de mededeling van zijn verzekeringstussenpersoon dat de betreffende auto in de verzekering was opgenomen.
13. Het spreekt wel vanzelf dat de bij de aanvrage genoemde kopieën, hierboven onder 8 en 9 genoemd, niets aan het vorenstaande toevoegen, aangezien het onder 9 genoemde stuk een andere polis betreft dan die waaronder de betreffende auto volgens de aantekening op het onder 8 genoemde stuk verzekerd zou zijn, die aantekening op zichzelf beschouwd niet voldoende zekerheid geeft dat de auto met het bewuste kenteken onder dat polisnummer was verzekerd, terwijl een opgave van wijzigingen per 1 januari 2003 veeleer het vermoeden wekt dat het onder 8 genoemde stuk geen betrekking heeft op de verzekering die op 4 januari 2003 van kracht had moeten worden, maar ten gevolge van het verzuim van de tussenpersoon pas (veel) later is ingegaan.
14. Tenslotte blijft dit herzieningsverzoek nogal moeizaam, omdat het betoog dat inmiddels, in de Haagse strafzaak, is gebleken dat verzoeker in januari 2003 aan zijn verzekeringsplicht had voldaan, niet werkelijk een nieuwe omstandigheid kan opleveren. Bij de feitelijke behandeling van de nu te beoordelen zaak, door de te Amersfoort zittende kantonrechter, heeft [betrokkene 1] toegezegd dat hij zich zou inspannen om een "artikel 34 WAM-verklaring" te produceren, waarin noodzakelijkerwijs besloten ligt dat deze verzekeringstussenpersoon meende te weten dat de auto op het in de tenlastelegging genoemde tijdstip was verzekerd.
15. Het zou zo simpel kunnen zijn. Een ondubbelzinnige verklaring van de verzekeraar dat de automobiel met het bewuste kenteken op 21 januari 2003 daadwerkelijk was opgenomen in een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid zou de zaak onmiddellijk oplossen. Ik voel me niet geroepen, aangezien het toch werkelijk op de weg van de aanvrager (voorzien van rechtskundige bijstand) ligt om het gestelde novum aannemelijk te maken.
Om te voorkomen dat de aanvrager het slachtoffer wordt (en blijft) van minder doeltreffende bijstand en, vooral, het falen van zijn verzekeringstussenpersoon, lijkt mij wenselijk dat feitelijk wordt uitgezocht hoe het met de verzekering van de in de tenlastelegging genoemde auto precies gesteld is geweest.
16. Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvraag gegrond zal worden verklaard; voor zoveel nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 27 mei 2004 gewezen vonnis zal worden bevolen, en de zaak naar het bevoegde Gerechtshof zal worden verwezen teneinde op de voet van art. 467 Sv opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,