ECLI:NL:PHR:2007:BB3679
Parket bij de Hoge Raad
- L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Faillissementsaanvraag door de Ontvanger en de bevoegdheid tot indienen
In deze zaak gaat het om de faillissementsaanvraag van de Haagsche Accountants Groep B.V. (HAG) door de Ontvanger van de Belastingdienst Zuidwest. De Ontvanger had een opeisbare vordering van € 738.752,17 op HAG, die onbetaald bleef, evenals een vordering van het UWV van € 44.396,05. De rechtbank verklaarde HAG op 21 februari 2007 in staat van faillissement, omdat er summierlijk bewijs was van het niet kunnen betalen van de schulden. HAG ging in hoger beroep, waarbij zij betwistte dat de Ontvanger bevoegd was om het faillissement aan te vragen, onder verwijzing naar de Leidraad Invordering 1990. HAG stelde dat de Ontvanger een betalingsvoorstel had moeten doen en dat er geen schriftelijke toestemming van het UWV was voor het gebruik van de steunvordering.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde op 24 april 2007 het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de Ontvanger terecht had aangenomen dat de betalingsregeling niet meer van toepassing was, omdat HAG niet aan haar verplichtingen had voldaan. Ook was de toestemming van het Ministerie van Financiën voor de faillissementsaanvraag correct verkregen. HAG ging in cassatie, waarbij zij opnieuw de bevoegdheid van de Ontvanger betwistte en stelde dat de gebruikte bewijsmiddelen niet aan de wettelijke eisen voldeden.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van HAG niet aan de eisen voor een cassatiemiddel voldeden. De stellingen van HAG waren niet voldoende onderbouwd en de uitleg van het hof over de brief van de Ontvanger was niet onbegrijpelijk. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef.