ECLI:NL:PHR:2007:BB4206
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Wuisman
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van kinderalimentatie na echtscheiding tussen voormalige echtelieden
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie voor het minderjarige kind van de voormalige echtelieden, die op 24 augustus 1984 huwden en op 13 oktober 2004 scheidden. De man, die een eenmanszaak heeft, verzoekt in cassatie de beslissing van het hof Amsterdam te herzien, waarin werd bepaald dat hij € 300,- per maand moet bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de man in staat moest worden geacht om deze bijdrage te betalen, ondanks zijn verliesgevende onderneming. De man betwist zijn draagkracht en stelt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat hij meer inkomsten kan genereren door zijn bedrijfsvoering aan te passen.
De Hoge Raad oordeelt dat de man niet kan volhouden dat hij niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van zijn kind. De rechter mag bij de bepaling van de draagkracht niet alleen kijken naar de feitelijke inkomsten, maar ook naar wat de man redelijkerwijs kan verwerven. Het hof heeft terecht geoordeeld dat de man, door zijn bedrijfsvoering aan te passen, in staat moet worden geacht om de alimentatie te betalen. De Hoge Raad wijst erop dat de alimentatieplichtige ondernemer een zekere ruimte moet hebben om zijn bedrijf te runnen, maar dat hij ook verantwoordelijk is voor de belangen van de alimentatiegerechtigde, in dit geval het minderjarige kind.
De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de man niet slagen en dat het cassatieberoep wordt verworpen. De uitspraak bevestigt dat de rechter bij de beoordeling van de draagkracht van een alimentatieplichtige ondernemer rekening moet houden met de belangen van de alimentatiegerechtigde, vooral als het gaat om een minderjarige.