ECLI:NL:PHR:2007:BB4938

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02494/06
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opname van bekennende verklaringen in proces-verbaal en arrest

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de bekennende verklaring van een verdachte opgenomen moet worden in het proces-verbaal van de terechtzitting of in het arrest, wanneer deze verklaring elders is afgelegd. De verdachte was door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdediging stelde dat het Hof had volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, zonder de bekennende verklaring van de verdachte op te nemen, wat volgens hen noodzakelijk was voor de controleerbaarheid van het oordeel van de feitenrechter.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de bekennende verklaring altijd in het proces-verbaal of arrest moet worden opgenomen, niet juist is. Wel moet het wettig bewijsmiddel waaruit de bekennende verklaring voortvloeit, voldoende duidelijk in het vonnis of arrest worden aangeduid. De Hoge Raad verwijst naar de wetsgeschiedenis en de Memorie van Toelichting, waaruit blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd dat alleen bekentenissen afgelegd ter terechtzitting in het proces-verbaal moeten worden opgenomen. Dit biedt ruimte voor tijdswinst in het proces, waarbij de feitenrechter de mogelijkheid heeft om de bewijsmiddelen niet uit te werken als de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend.

In deze specifieke zaak had de verdachte zijn bekentenis afgelegd tegenover de politie, en het Hof had geoordeeld dat deze bekentenis begrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de verdediging faalde en dat er geen gronden waren om de uitspraak ambtshalve te vernietigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, waarmee de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Hof bevestigde.

Conclusie

Nr. 02494/06
Mr. Vellinga
Zitting: 11 september 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 29 mei 2006 wegens 'Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994' veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Deze zaak hangt samen met de zaak 02492/06 tegen dezelfde verdachte.
3. Namens verdachte heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat het Hof heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, terwijl de bekennende verklaring van de verdachte niet is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting of in het arrest.
5. Het middel steunt op de stelling dat de bekennende verklaring van de verdachte moet worden opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting of in het arrest. omdat alleen zo de Hoge Raad kan controleren of het oordeel van de feitenrechter dat de verdachte het feit heeft bekend, begrijpelijk is.
6. Het oordeel of en in hoeverre een verdachte het hem tenlastegelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend is mede afhankelijk van de uitleg van de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring. Die uitleg kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst, aldus de Hoge Raad.(1)
7. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever bij de invoering van het nieuwe derde lid van art. 359 Sv beoogde dat alleen kon worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen uitsluiitend als de bekennende verklaring ter terechtzitting was afgelegd. Allereerst biedt de wetstekst geen steun voor deze opvatting, nu de tekst van art. 359, derde lid, Sv alleen spreekt van een bekentenis van de verdachte. Ten ten tweede wijst de Memorie van Toelichting deze opvatting van de hand. Zo houdt de Memorie van Toelichting op dit punt in:
"De voorgestelde bepaling eist niet, dat de bekentenis ter terechtzitting is afgelegd. Ook een bekentenis in het vooronderzoek afgelegd, kan met zich meebrengen dat een opgave van verklaringen en schriftelijke bescheiden volstaat. Dat is met name van belang in gevallen waarin bij de politie een volledige bekentenis is afgelegd, en de verdachte ter terechtzitting verstek laat gaan."(2)
8. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever beoogde tijdswinst te boeken door de feitenrechter de mogelijkheid te bieden de bewijsmiddelen niet uit te werken als de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en het rechtsgeding te concentreren op de punten waarover verschil van inzicht bestaat.(3)
9. In het onderhavige geval heeft de verdachte het hem tenlastegelegde tegenover de politie bekend. Een blik over de papieren muur leert dat die in het proces-verbaal van politie opgenomen verklaring inhoudt: "Ik weet dat ik niet mocht rijden. Ik heb wat problemen gehad en was daarom toch gaan rijden."(4) De verdachte heeft in eerste aanleg verstek laten gaan. In hoger beroep heeft de uitdrukkelijk gemachtigde raadsman zich beperkt tot het voeren van een strafmaatverweer. Het feitelijke oordeel van het Hof dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft bekend is dan ook niet onbegrijpelijk.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 26 september 2006, NJ 2006, 542, rov. 3.7.
2 Kamerstukken II, 2003-2004, 29 255, nr. 3, p. 7.
3 Kamerstukken II, 2003-2004, 29 255, nr. 3, pp. 1 en 12.
4 Proces-verbaal van politie, p. 2.