ECLI:NL:PHR:2007:BB4938
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de opname van bekennende verklaringen in proces-verbaal en arrest
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de bekennende verklaring van een verdachte opgenomen moet worden in het proces-verbaal van de terechtzitting of in het arrest, wanneer deze verklaring elders is afgelegd. De verdachte was door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken wegens overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdediging stelde dat het Hof had volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, zonder de bekennende verklaring van de verdachte op te nemen, wat volgens hen noodzakelijk was voor de controleerbaarheid van het oordeel van de feitenrechter.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de bekennende verklaring altijd in het proces-verbaal of arrest moet worden opgenomen, niet juist is. Wel moet het wettig bewijsmiddel waaruit de bekennende verklaring voortvloeit, voldoende duidelijk in het vonnis of arrest worden aangeduid. De Hoge Raad verwijst naar de wetsgeschiedenis en de Memorie van Toelichting, waaruit blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd dat alleen bekentenissen afgelegd ter terechtzitting in het proces-verbaal moeten worden opgenomen. Dit biedt ruimte voor tijdswinst in het proces, waarbij de feitenrechter de mogelijkheid heeft om de bewijsmiddelen niet uit te werken als de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend.
In deze specifieke zaak had de verdachte zijn bekentenis afgelegd tegenover de politie, en het Hof had geoordeeld dat deze bekentenis begrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de verdediging faalde en dat er geen gronden waren om de uitspraak ambtshalve te vernietigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, waarmee de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Hof bevestigde.