ECLI:NL:PHR:2007:BB4955

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02827/06
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke beoordeling van de motivering van straffen in relatie tot eerdere mutaties

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de motivering van de opgelegde straffen door het Hof, waarbij het Hof zich baseerde op mutaties in het dossier die betrekking hebben op eerdere geweldplegingen door de verdachte. De verdachte was op 26 november 2005 in Rotterdam schuldig bevonden aan mishandeling van een persoon, wat leidde tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het Hof had geoordeeld dat de straffen een passende reactie vormden, mede gelet op de mutaties die in het dossier waren opgenomen. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom deze mutaties relevant waren voor de strafoplegging, aangezien de verdachte deze feiten niet had erkend en ze niet als ad informandum waren gevoegd. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter bij de strafoplegging een grote vrijheid heeft, maar dat deze vrijheid niet onbegrensd is. De Hoge Raad concludeerde dat de eerdere geweldplegingen van de verdachte niet konden worden meegewogen zonder nadere motivering, en dat de tijdspanne tussen de eerdere feiten en de bewezen mishandeling te groot was om deze als omstandigheden waaronder het feit was begaan te beschouwen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging en terugverwijzing naar het Hof voor herbehandeling van de zaak.

Conclusie

Nr. 02827/06
Mr. Vellinga
Zitting: 11 september 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 17 juli 2006 wegens 'mishandeling' veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof bij de motivering van de opgelegde straf zich in het dossier bevindende mutaties ten laste van de verdachte heeft laten meewegen, hoewel de verdachte ter terechtzitting niet heeft erkend de daarin vervatte strafbare feiten te hebben gepleegd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 26 november 2005 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer] met zijn tot vuist gebalde hand een klap tegen het oog, heeft gegeven, waardoor deze [slachtoffer] lestel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
5. Het Hof heeft ten aanzien van de opgelegde straf het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het tenlastegelegde tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling zoals bewezenverklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat mede gelet op de zich in het dossier bevindende mutaties uit het oogpunt van speciale preventie - een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen."
6. De verdachte heeft naar aanleiding van een vraag van het Hof ter terechtzitting in hoger beroep verklaard:
"U houdt mij voor dat er vele mutaties zijn bij de politie over geweld gepleegd door mij tegenover mijn vrouw. Dat heeft allemaal te maken met de familie. Om die reden heb ik ook geen contact meer met hen, maar mijn vrouw blijft maar contact zoeken met de familie."
7. Het Hof heeft bij de strafoplegging laten meewegen dat zich in het dossier mutaties van de politie bevinden over geweld gepleegd door de verdachte tegenover het slachtoffer. Een blik over de papieren muur leert het volgende. In het dossier bevinden zich acht mutaties omtrent incidenten op 24 juli, 26 juli, 28 juli, 30 juli, 4 oktober, 31 oktober en 3 december 2003 en op 14 maart 2004. De incidenten op 24 juli, 26 juli en 28 juli 2003 betreffen geweld van de verdachte tegen zijn echtgenote, het incident van 30 juli 2007 zou inhouden dat de verdachte zijn zoontje van één jaar oud bij de keel had gegrepen. De overige mutaties betreffen ruzies tussen de verdachte en zijn partner en aandachtvestigingen, onder andere dat het Anoniem Meldpunt Kindermishandeling de Raad voor de Kinderbescherming heeft ingeschakeld vanwege de situatie in het gezin van de verdachte.
8. Vooropgesteld moet worden dat de rechter bij de oplegging van een straf of maatregel een grote vrijheid heeft in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht.(1) Die vrijheid is evenwel niet onbegrensd. Zo mag de rechter alleen rekening houden met andere strafbare feiten die niet zijn ten laste gelegd en bewezenverklaard als die feiten ad informandum zijn gevoegd en de verdachte die feiten ter terechtzitting of elders heeft erkend en voor die feiten niet meer wordt vervolgd.(2)
9. Ook mag de rechter naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij de strafoplegging rekening houden met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan. In HR 27 november 2001, LJN AD4286 (een Antilliaanse zaak) was sprake van een verdachte die zijn speedboot had geprepareerd met een extra brandstoftank om die bij aanhouding te laten ontploffen door daarop met een seinpistool te schieten, zodat de speedboot met de daarin vervoerde cocaïne naar de zeebodem zou verdwijnen. Toen deze verdachte daadwerkelijk werd aangehouden, trachtte hij de speedboot aldus te doen zinken, hetgeen hem niet lukte. Het Hof rekende bij de strafoplegging de verdachte aan dat hij door zijn handelingen de veiligheid van zijn opvarende en de ambtenaren van de kustwacht in gevaar had gebracht. De verdachte werd veroordeeld wegens de invoer van de cocaïne en overtreding van de Vuurwapenverordening 1930. In deze zaak was het schieten op de brandstoftank nauw verbonden met de aanhouding van de verdachte wegens de invoer van cocaïne en waren deze omstandigheden uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze omstandigheden als nadere uitwerking van de door het Hof bij de strafoplegging in aanmerking genomen omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten waren begaan bij de strafoplegging mocht betrekken.
10. In het onderhavige geval zijn de strafbare feiten waarvan in de genoemde mutaties sprake is, niet ad informandum gevoegd en evenmin zijn ze door de verdachte ter terechtzitting erkend. De in de mutaties genoemde strafbare feiten kunnen dus niet als ad informandum gevoegde feiten bij de strafoplegging in aanmerking worden genomen.
11. Voorts valt in het onderhavige geval zonder nadere motivering die ontbreekt, niet in te zien hoe eventuele eerdere geweldplegingen van de verdachte tegenover zijn partner een nadere uitwerking zouden kunnen vormen van de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde mishandeling is begaan. De in de mutaties genoemde geweldplegingen betreffen een periode die ongeveer twee jaar voor het bewezenverklaarde feit ligt. Een dergelijke tijdsspanne lijkt mij te ruim om aan te nemen dat het Hof heeft beoogd de in de mutaties genoemde feiten en omstandigheden aan te merken als omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan.
12. Ook kunnen de genoemde mutaties zonder nadere motivering niet worden beschouwd als een nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, nu de verdachte niet onherroepelijk voor de in die mutaties besloten liggende geweldplegingen is veroordeeld.(3)
13. Het middel slaagt.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof van de zaak opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer 2004, vijfde druk, p. 220.
2 Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer 2005, vijfde druk, p. 702.
3 HR 2 november 2004, NJ 2005, 274.