1 Rov. 4.2 van het vonnis in kort geding van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof) van 25 april 2006 in samenhang met de rov. 2.1-2.6 van het vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), van 4 januari 2006. Overigens klagen de onderdelen 1 en 2 over rov. 4.2 van het bestreden vonnis, voor zover die rechtsoverweging betrekking heeft op de vaststelling van het Gerecht (in rov. 2.4, eerste volzin) dat het bestuurscollege op 13 september 2005 alsnog heeft besloten "dat aan GNE een casinovergunning zal worden verleend" (onderstreping toegevoegd; LK).
2 Zie prod. 1 bij het inleidende verzoekschrift. Het Gerecht noemt in rov. 3.2 als datum van de beschikking kennelijk abusievelijk 25 februari 2005.
3 De beschikking vermeldt o.a.: "Het bestuurscollege hanteert al geruime tijd een standvastig casinobeleid, volgens welk onder meer een onderscheid wordt gemaakt tussen "hotelcasino's" en "stand alone casino's". Om te kunnen worden aangemerkt als hotelcasino, dient het casino onder meer fysiek te zijn verbonden aan een hotel of resort dat beschikt over ten minste 200 units. Indien niet aan dat vereiste wordt voldaan, is er sprake van een stand alone casino. Nu Caravanserai niet beschikt over genoemd aantal units, wordt de aanvraag van G.N. Entertainment N.V. beschouwd betrekking te hebben op een stand alone casino. Voor dergelijke casino's geldt een plafond, volgens welk er slechts tien van zulke casino's worden toegestaan. Dat aantal is al geruime tijd bereikt. In dat licht kan de aanvraag van G.N. Entertainment N.V. niet worden gehonoreerd."
4 Landsverordening van de 3de augustus 2001 houdende regels betreffende de administratieve rechtspraak, P.B. 2001, no. 79.
5 Prod. 2 bij het inleidende verzoekschrift. Vgl. ook het memorandum van 5 september 2005 van gedeputeerde Marlin, waarin hij de leden van het bestuurscollege voorstelt GNE een casinovergunning te verlenen, en zijn notitie van 12 september 2005 (bijlagen 14 en 15 bij de hierna te noemen brief van de gezaghebber van 14 september 2005).
6 Blijkens art. 107 lid 2 van de Eilandenregeling van de Nederlandse Antillen (Koninklijk Besluit van 3 maart 1951, houdende de eilandenregeling Nederlandse Antillen, Stb. 1951, 64, P.B. 1951, no. 39, nadien gewijzigd; hierna: ERNA) bestaat het bestuurscollege van het eilandgebied Sint Maarten uit "de gezaghebber en tenminste twee en ten hoogste drie gedeputeerden". De gezaghebber is tevens voorzitter van het bestuurscollege (art. 105 jo. art. 47 lid 1 ERNA).
7 Zie de door de secretaris van Sint Maarten opgestelde schriftelijke weergave van het naar aanleiding van het desbetreffende agendapunt (43) ter vergadering van het bestuurscollege van 13 september 2005 verhandelde: "Toelichting: (...) Gezaghebber geeft aan dat hij niet akkoord gaat met het genomen besluit gezien zulks in strijd is met het huidige casino beleid en het recht. Derhalve zal hij dit besluit aan de Gouverneur versturen voor schorsing cq vernietiging."
8 Prod. I van de Gouverneur en het Land in eerste aanleg.
9 Prod. 3 bij het inleidende verzoekschrift. Het Gerecht noemt in rov. 2.5 als datum van het besluit kennelijk als gevolg van een verschrijving 11 november 200.
10 Op grond van art. 7 lid 2 sub d LAR staat géén LAR-beroep open tegen een beschikking "houdende schorsing of vernietiging van een besluit van een ander bestuursorgaan".
11 Inleidend verzoekschrift, punt 29.
12 Zie rov. 4.2 van het vonnis van het Gerecht.
13 Zie rov. 4.4 van het vonnis van het Gerecht.
14 Zie ook rov. 4.3 van het vonnis van het Hof.
15 De akte zelf is, kennelijk als gevolg van een verschrijving, op 6 januari 2005 gedateerd.
16 In het betreden vonnis wordt slechts van GNE gesproken, maar daarmee worden GNE en IHC gezamenlijk aangeduid; zie p. 1 van het bestreden vonnis.
17 Naar nieuw Antilliaans procesrecht bedraagt de cassatietermijn in kort geding 9 weken (was 45 dagen). Zie art. 4 Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba jo de art. 235 en 264 lid 1 RvNA (nieuw). Op grond van de art. VI en XII van de Landsverordening van de 31ste augustus 2006 houdende een nadere aanpassing van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere landsverordeningen in verband met de invoering van het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, P.B. 2006 no. 71, in werking getreden op 1 september 2006 maar met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2005, is ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een rechterlijke beslissing die na 1 augustus 2005 is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend, het nieuwe procesrecht voor de Nederlandse Antillen van toepassing.
18 Alhoewel het cassatierekest op p. 2/3 uitdrukkelijk spreekt van "middelen van cassatie" en het in dat licht voor de hand ligt de "klachten", genummerd 1-8, als even zovele middelen op te vatten, hebben partijen die klachten in hun schriftelijke toelichtingen niet als middelen, maar als onderdelen aangeduid. In overeenstemming daarmee vat ik het cassatierekest aldus op, dat is beoogd daarmee één enkel, uit acht onderdelen bestaand middel voor te stellen.
19 Zie de in onderdeel 5 van het cassatierekest, p. 9 en 10, genoemde stellingen in de akte van hoger beroep tevens memorie van grieven, alsmede de schriftelijke toelichting van mr. Gelpke onder 52.
20 De geldende tekst van de Landsverordening is als bijlage 2 gevoegd bij de brief van de gezaghebber van 14 september 2005 (prod. 1 van de Gouverneur en het Land in eerste aanleg).
21 L.J.J. Rogier e.a., Landsverordening administratieve rechtspraak Nederlandse Antillen en Aruba (2003), p. 37 (J.P. de Haan).
22 PG Awb I, p. 230.
23 Vgl. de conclusie van A-G Langemeijer voor HR 10 november 2000, NJ 2001, 187, onder 2.20, met verdere verwijzing naar L.J.J. Rogier, Antilliaans bestuursrecht, NTB 1998, p. 24; A.B. van Rijn, Staatsrecht van de Nederlandse Antillen (1999), p. 321 e.v. en L.J.J. Rogier, Bestuursrecht, in: Inleiding tot het Nederlands-Antilliaans recht (1997), p. 86 e.v..
24 Zie voor de eis van een schriftelijke beslissing zoals vervat in art. 1:3 lid 1 Awb Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2005), p. 154, en (aldaar genoemd) AbRvS 7 maart 2000, AB 2000, 227, m.nt. dG; de Afdeling stelde (in rov. 2.5) vast "dat de in de vergadering van 8 oktober 1996 door burgemeester en wethouders genomen beslissing, neergelegd in de notulen van deze vergadering, niet verder medewerking te verlenen aan de anticipatieprocedure, een besluit is in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb".