1 Hof Den Haag 16 januari 2004, nr. BK-02/04107.
2 De hoofdtekst (van de onderdelen 1.1 tot en met 1.14) is gebaseerd op de uitspraak van het Hof. Aanvullingen daarop zijn opgenomen in voetnoten.
3 Met betrekking tot de hier genoemde bedragen hebben op het moment van de wijziging van de genoemde contracten de leveringen en de betalingen plaatsgevonden. Zie p. 3 van de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof en p. 2 van het verweerschrift van de Inspecteur voor het Hof.
4 Het a-ziekenhuis schrijft in een brief van 26 april 1995 - als bijlage 9 gevoegd bij de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof - aan C: 'Hierbij dient vermeld te worden dat het uitsluitend een financieringsconstructie betreft welke geen invloed heeft op wederzijdse aansprakelijkheid, onderhouds- of garantieverplichtingen.'
5 Brief van 11 mei 1995, opgenomen als bijlage 10 bij de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof. Dit betreft een brief van C, waarin wordt gesproken over 'C N.V. c.q. X B.V.'.
6 Ook is een door C ondertekende verklaring aanwezig, waarin onder andere is opgenomen: 'Op 13 december 1995 heeft het a-ziekenhuis op basis van mondelinge overeenkomsten met C N.V. medische apparatuur teruggeleverd. (...) Ter zake van deze levering heeft C N.V. op verzoek van het a-ziekenhuis creditfacturen uitgereikt voor de teruglevering van medische apparatuur.' (zie bijlage 8 bij de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof).
7 De afspraken over de terugbetaling door X en de betaling door A blijken uit de brief van het a-ziekenhuis van 29 mei 1995, opgenomen als bijlage 11 bij de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof. Zo is het volgende voorgesteld: 'De orderbedragen welke geheel zijn voldaan worden door C teruggestort naar het a-ziekenhuis waarna het a-ziekenhuis op hetzelfde tijdstip het bedrag terugstort aan C o.v.v. "namens A".'
8 Zie bijlagen 13 en 16 van de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof.
9 In onderdeel 4.1.3 van de motivering van haar beroepschrift voor het Hof geeft belanghebbende aan te hebben begrepen dat 'het a-ziekenhuis ter zake van de levering van en aan X op aangifte noch een bedrag aan BTW in aftrek [heeft] gebracht noch een bedrag aan BTW [heeft] afgedragen'. Zie ook p. 2 van de brief van de Inspecteur van 29 november 2001, die als bijlage 5 bij het verweerschrift van de Inspecteur voor het Hof is gevoegd.
10 De inhoudsopgave van map 1 (de inhoudsopgave van map 2 ontbreekt) is als bijlage 3 gevoegd bij de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof. Op p. 2 van het verweerschrift voor het Hof vermeldt de Inspecteur: 'In deze mappen is een uitgebreide beschrijving terug te vinden van de door C aan het a-ziekenhuis geleverde apparatuur en ook de correspondentie aangaande de alternatieve financieringswijze'.
11 Uit de gedingstukken blijkt niet wat hiervan de reden is.
12 De naheffingsaanslag is gedagtekend op 28 december 2000.
13 Hof Den Haag 16 januari 2004, nr. BK-02/02295, LJN AO2286, V-N 2004/21.1.9, NTFR 2004/243 met commentaar van P.B.R. Thiemann. Beide zaken zijn gelijktijdig door het Hof behandeld. De overgelegde stukken in beide zaken zijn in grote mate gelijk. Het lijkt erop dat in het voortraject tot de onderhavige overeenkomst C mede namens X is opgetreden. Dat verklaart waarom bepaalde gedingstukken uit de onderhavige zaak ten name van C zijn gesteld.
14 HvJ EG 8 februari 1990, nr. C-320/88 (SAFE Rekencentrum BV), BNB 1990/271*.
15 Zie noot 7 en noot 13.
16 Zie noot 4 en noot 13.
17 Zie noot 6 en noot 13.
18 Zie noot 6 en noot 13.
19 Door het Hof is niet vastgesteld of alle goederen door het a-ziekenhuis in gebruik zijn genomen. Uit de gedingstukken blijkt dat dit waarschijnlijk wel het geval is (zie p. 3 van de motivering van de uitspraak op het bezwaar van 29 november 2001, als bijlage 5 gevoegd bij het verweerschrift van de Inspecteur voor het Hof, en p. 5 van de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof). In ieder geval kon het a-ziekenhuis over de goederen beschikken.
20 Kamerstukken II, 1967-1968, 9324, nr. 3, p. 37-38 (MvT).
21 Zesde richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting, nr. 77/388/EEG, Pb. EG van 13 juni 1977, nr. L 145, p. 1.
22 Zie kamerstukken II, 1977-1978, 14 887. Wet van 28 december 1978. Stb. 1978, 677.
23 In andere taalversies worden de volgende begrippen gebruikt. Duits: 'Im Falle der Annullierung, der Rückgängigmachung, der Auflösung, der vollständigen oder teilweisen Nichtbezahlung oder des Preisnachlasses (...).' Engels: 'In the case of cancellation, refusal or total or partial non-payment, or where the price is reduced (...)'. Frans: 'En cas d'annulation, de résiliation, de résolution, de non-paiement total ou partiel ou de réduction de prix (...)'.
24 Voorstel voor een zesde richtlijn van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting, ingediend op 29 juni 1973, Pb. EG van 5 oktober 1973, nr. C 80, p. 1.
25 Zie p. 16 van het in de vorige noot aangehaalde voorstel.
26 Pb. EG van 11 oktober 1974, nr. C 121, p. 34. Hierin is geen wijziging van artikel 11, C, eerste lid (toen nog 12, C, eerste lid) opgenomen.
27 Pb. EG van 8 april 1974, nr. C 40, p. 25. (Het verslag is document 360/73 van 14 februari 1974.)
28 Pb. EG van 12 november 1974, nr. C 139, p. 18.
29 Artikel 29, derde lid, Wet OB 1968 geeft aan dat bij algemene maatregel van bestuur bij ontvangen en betaalde kortingen voor contante betaling van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken (mijn noot).
30 HR 4 september 1991, nr. 27 161, BNB 1991/315, over de ontbinding van een leaseovereenkomst wegens wanprestatie met betrekking tot de betaling van de vergoeding. De Hoge Raad neemt het tijdstip van ontbinding van de overeenkomst als tijdstip waarop (uiterlijk) vaststaat dat de vergoeding niet meer zal worden ontvangen.
31 Voor de toepassing van artikel 29, eerste lid, Wet OB 1968 in de onderhavige zaak is de belasting ter zake van de oorspronkelijke levering van de goederen door belanghebbende relevant en niet de op de creditfactuur vermelde belasting, waarvan het Hof heeft geoordeeld dat dit belasting is in de zin van artikel 37 Wet OB 1968.
32 Zie HR 29 augustus 1990, nr. 26 532, BNB 1990/296.
33 Zie Fiscale Encyclopedie de Vakstudie, deel 2, omzetbelasting, artikel 29, aantekening 12 (versie 2005.01).
34 HR 19 december 1990, nr. 26 398, V-N 1991/673, pt. 25.
35 Zie HR 4 september 1991, nr. 27 161, BNB 1991/315*.
36 Zie ook HR 8 maart 2002, nr. 36 730, BNB 2002/156.
37 HvJ EG 27 april 1999, nr. C-48/97, r.o. 17, V-N 1999/27.15.
38 HvJ EG 24 oktober 1996, nr. C-317/94, r.o. 30-31, V-N 1996/4573, pt. 25.
39 HvJ EG 29 mei 2001, nr. C-86/99, r.o. 32-33, V-N 2001/35.27.
40 HR 18 maart 1998, nr. 33 100, BNB 1998/136. Zie ook HR 30 juni 1976, nr. 17 994, BNB 1976/200c*, en de conclusie van A-G Van Soest voor die zaak, en HR 2 oktober 1991, nr. 27 084, BNB 1991/322.
41 C.P. Tuk, Fiscale hand- en studieboeken no. 5, Wet op de omzetbelasting 1968, p. 257-258, Kluwer, Deventer 1979.
42 J. Reugebrink en M.E. van Hilten, Fiscale Studieserie nr. 6, Omzetbelasting, p. 364, FED b.v., Deventer 1997.
43 D.B. Bijl, M.E. van Hilten en D.G. van Vliet, Fiscale Monografie nr. 46, Europese BTW en Nederlandse omzetbelasting, p. 161-162, Kluwer, Deventer 2001.
44 A. van Dongen, M.E. van Hilten (auteur van het aangehaalde onderdeel), H.W.M. van Kesteren (redactie), O.L. Mobach en R. Vos, Fiscaal commentaar, Omzetbelasting, p. 678, Kluwer, Deventer 2003.
45 A. van Dongen, M.E. van Hilten (auteur van het aangehaalde onderdeel), H.W.M. van Kesteren (redactie), O.L. Mobach en R. Vos, Fiscaal commentaar, Omzetbelasting, p. 678, Kluwer, Deventer 2003.
46 J.L.M.J. Vervloed en W.B. Bod, Wegwijs in de BTW, p. 362, Sdu Uitgevers BV, Den Haag 2003.
47 S.T.M. Beelen, K.M. Braun, O.L. Mobach, R.N.G. van der Paardt en D.G. van Vliet, Cursus Belastingrecht, Omzetbelasting, 6.0.1.B.b1 (versie 2004.6).
48 Zie r.o. 16 van het in onderdeel 3.14 aangehaalde arrest. Artikel 5, zesde lid, Zesde richtlijn luidt: 'Met een levering onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, of dat hij om niet verstrekt of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden bestemt, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde is ontstaan. (...)'.
49 De verschillende taalversies van het richtlijnartikel wijzen op reductie, korting, verlaging, vermindering.
50 Zie p. 2 van het beroepschrift in cassatie.
51 Zie ook P.B.R. Thiemann in zijn commentaar bij Hof Den Haag 16 januari 2004, nr. BK-02/02295 (de samenhangende zaak; zie noot 13) in NTFR 2004/243: 'De leverancier heeft nimmer een vermindering van de vergoeding verleend noch beoogd, maar slechts zijn medewerking verleend aan een wijziging in de facturering.'
52 Zie noot 19 over de ingebruikname van de goederen.
53 Zie noot 4 en noot 13.
54 Zie ook onderdeel 2 van deze conclusie over de vraag of sprake is van een teruglevering aan belanghebbende. In dezelfde zin P.B.R. Thiemann in zijn commentaar bij Hof Den Haag 16 januari 2004, nr. BK-02/02295 (de samenhangende zaak; zie noot 13) in NTFR 2004/243: 'Gelet op de feiten (...) is er mijns inziens geen sprake van een vermindering van de vergoeding, maar gezien het samenstel van handelingen, slechts een wijziging in de persoon die de betaling verricht.'
55 Aan deze vrijstelling zijn bij algemene maatregel van bestuur geen specifieke voorwaarden gesteld.
56 Kamerstukken II, 1967-1968, 9324, nr. 3, p. 38 (MvT).
57 Thans opgenomen in onderdeel d, waarbij de woorden 'of een als zodanig dienst doend document' zijn geschrapt.
58 Zie p. 22 van het in noot 24 aangehaalde voorstel.
59 Zie over de behandeling van creditfacturen in de omzetbelasting C.M. Ettema en A. Schippers, Wie schrijft, die blijft, BtwBrief 2000, nr. 2, p. 7-9, en P.W. Lenos, 2001: Creditnota's; bestaan ze eigenlijk wel?, BtwBrief 2000, nr. 7/8, p. 17-20.
60 HR 19 december 1990, nr. 26 825, r.o. 4.2, BNB 1991/79.
61 HR 14 juni 2002, nr. 36 727, r.o. 3.3, BNB 2002/362*.
62 HvJ EG 17 september 1997, nr. C-141/96, V-N 1997/3932, pt. 12.
63 V-N 1997/3932, pt. 12.
64 V-N 1999/56.19. Met ingang van 1 januari 2004 zijn aan artikel 35 Wet OB 1968 twee leden toegevoegd. Lid 4 luidt: 'Ieder document of bericht dat wijzigingen aanbrengt in, en specifiek en ondubbelzinnig verwijst naar de oorspronkelijke factuur, geldt als factuur'. Lid 7, dat blijkens de memorie van toelichting een codificatie inhoudt van (onder andere) het aangehaalde besluit (kamerstuk 29 036, Stb. 2003, 530), luidt: 'Ingeval de afnemer de factuur opmaakt voor de ondernemer die aan hem goederen levert of diensten verricht, wordt dat vooraf overeengekomen in een akkoord tussen beide partijen en maakt iedere factuur deel uit van een procedure van aanvaarding door de ondernemer die de leveringen of diensten verricht.'
65 D.B. Bijl, M.E. van Hilten en D.G. van Vliet, Fiscale Monografie nr. 46, Europese BTW en Nederlandse omzetbelasting, p. 403, Kluwer, Deventer 2001.
66 R.R.J.M. Keijsers en W.A. Kronjee, Correctie van ten onrechte in rekening gebrachte btw, BtwBrief 2003, nr. 8/9, p. 14-17.
67 G.J. van Norden, Facturen in de zin van art. 37 Wet OB, BtwBrief 2004, nr. 5, p. 11-15.
68 HvJ EG 6 november 2003, nrs. C-78/02-80/02, V-N 2003/58.17.
69 R.R.J.M. Keijsers en W.A. Kronjee, Correctie van ten onrechte in rekening gebrachte btw, BtwBrief 2003, nr. 8/9, p. 17.
70 G.J. van Norden, Facturen in de zin van art. 37 Wet OB, BtwBrief 2004, nr. 5, p. 13.
71 Hof Arnhem 5 maart 2003, nr. 01/1658, V-N 2003/33.1.4. (In die zaak is het beroep in cassatie van de belanghebbende niet ontvankelijk verklaard, vanwege een te laat ingediend beroepschrift in cassatie (HR 12 maart 2004, nr. 39 483).)
72 Zie over de herziening van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting de conclusie van A-G Van Kalmthout van 26 juni 2003, nr. 37 748, V-N 2003/38.17.
73 HvJ EG 13 december 1989, nr. C-342/87, r.o. 18-19, V-N 1190/42, pt. 14.
74 HvJ EG 19 september 2000, nr. C-454/98, BNB 2002/167c*. Zie ook HvJ EG 6 november 2003, nr. C-78/02-80/02, V-N 2003/58.17.
75 Vraag en Antwoord 54, V-N 1969/880, pt. 18, ingetrokken bij Brief van 7 maart 2000, nr. VB2000/193412, Infobulletin 2000/197. In HR 12 juli 2002, nr. 36 133, BNB 2002/314c*, vat de Hoge Raad Vraag en Antwoord 54 op als uitwerking van de hiervoor besproken jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG. Zie ook HR 14 juni 2002, nr. 36 727, BNB 2002/362*.
76 V-N 2003/25.15.
77 Vraag en Antwoord 54, V-N 1969/880, pt. 18, ingetrokken bij Brief van 7 maart 2000, nr. VB2000/193412, Infobulletin 2000/197.
78 Zie ook de voortzetting van deze zaak - met inachtneming van het hierna te bespreken arrest van het Hof van Justitie van de EG - in HR 9 mei 1990, nr. 23 765, BNB 1990/238*.
79 HvJ EG 13 december 1989, nr. C-342/87, r.o. 18-19, V-N 1190/42, pt. 14.
80 In dezelfde zin HR 21 november 1990, nr. 25 448, BNB 1992/214.
81 Opgenomen in Fiscale Encyclopedie de Vakstudie deel 2, Wet OB 1968, artikel 15, eerste lid, aantekening 41 (versie 2005.1).
82 V-N 2003/25.15.
83 In HR 6 februari 1991 zijn - om andere dan fiscale redenen - facturen uitgereikt wegens de levering van rundvlees, terwijl dat vlees niet is geleverd, en in HR 1 maart 2002 is - eveneens om niet-fiscale redenen - een factuur wegens 'interne bouwkundige werkzaamheden' uitgereikt, terwijl die werkzaamheden niet zijn verricht.
84 HR 6 februari 1991, nr. 25 948, r.o. 4.10, BNB 1991/107*.
85 HR 1 maart 2002, nr. 36 908, r.o. 3.8.2, BNB 2002/168*.
86 Zie p. 6 van het beroepschrift in cassatie.
87 Dit blijkt uit p. 4 van de motivering van het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof. Zie ook de in noot 6 vermelde verklaring van C waarin is opgenomen dat de goederen zijn teruggeleverd (zie ook noot 13). In de bezwaarprocedure is de stelling van belanghebbende dat sprake is van een teruglevering ook onderwerp van discussie geweest. De aanwezigheid van het oogmerk van belanghebbende en het a-ziekenhuis om een teruglevering tot stand te brengen is verder geen onderwerp van geschil.
88 De reden van vernietiging van de boetebeschikking blijkt in de gedingstukken (alleen) uit r.o. 6.1 van het Hof: de Inspecteur heeft ter zitting verklaard, dat hij, mede gelet op de ter zitting nieuw ingenomen standpunten en de aanvullingen op de eerder ingebrachte stellingen van partijen, bij nader inzien in het onderhavige geval geen plaats acht voor het opleggen van een boete, zodat de boetebeschikking dient te worden vernietigd.
89 HR 20 november 1991, nr. 27 562, BNB 1992/29.
90 Ten aanzien van de vervolgstappen in de resolutie is de algemene lijn in de literatuur dat, als naheffing bij de leverancier geen effect sorteert, de afnemer wordt aangesproken, tenzij die voldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Deze vervolgstappen komen hierna aan de orde.
Zie D.B. Bijl, Aftrek van ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting, WFR 1991/1772, A.J.H. Baron van Lynden, Ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting; het wettelijke stelsel en de derogerende werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, WFR 1991/1778, J. Reugebrink en M.E. van Hilten, Fiscale Studieserie nr. 6, Omzetbelasting, p. 236, FED b.v., Deventer 1997, D.B. Bijl, M.E. van Hilten en D.G. van Vliet, Fiscale Monografie nr. 46, Europese BTW en Nederlandse omzetbelasting, p. 404, Kluwer, Deventer 2001, A. van Dongen, M.E. van Hilten (auteur van het aangehaalde onderdeel), H.W.M. van Kesteren (redactie), O.L. Mobach en R. Vos, Fiscaal commentaar, Omzetbelasting, p. 471, Kluwer, Deventer 2003, J.L.M.J. Vervloed en W.B. Bod, Wegwijs in de BTW, p. 266-267, Sdu Uitgevers BV, Den Haag 2003, en R.R.J.M. Keijsers en W.A. Kronjee, Correctie van ten onrechte in rekening gebrachte btw, BtwBrief 2003, nr. 8/9, p. 14-17.
91 In dezelfde zin P.B.R. Thiemann in zijn commentaar bij Hof Den Haag 16 januari 2004, nr. BK-02/02295 (de samenhangende zaak; zie noot 13) in NTFR 2004/243: 'Gelet op het besluit van 23 april 1986 nr. 286-1389 dient de fiscus zich bij naheffing eerst te wenden tot degene door wiens handelen een dergelijke verschuldigdheid is ontstaan. Dat is in deze zaak onmiskenbaar het ziekenhuis.'
92 Zie HR 10 juni 1992, nr. 27 421, BNB 1992/293c*, waaruit blijkt dat in de situatie dat een leverancier - met betrekking tot hetzelfde samenstel van prestaties - op grond van artikel 37 Wet OB 1968 verschuldigde belasting heeft verrekend met ten onrechte in aftrek gebrachte belasting niet zonder meer kan worden aangenomen dat naheffing bij de leverancier geen effect zal sorteren.
93 Onder letter c gaat het om omzetbelasting die ten onrechte in rekening is gebracht bij een levering en/of dienst welke plaatsvindt binnen een fiscale eenheid (mijn noot).
94 In onderdeel 6 van de resolutie wordt nog nader op het vereiste van zorgvuldigheid ingegaan.
Zie ook HR 7 november 1990, nr. 25 680, BNB 1992/213, waarin de Hoge Raad toetst of de belanghebbende de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Zie ook HR 21 november 1990, nr. 25 448, BNB 1992/214, waaruit blijkt dat de belastingplichtige en niet de inspecteur aannemelijk dient te maken dat zij de in de resolutie geëiste zorgvuldigheid heeft betracht.