ECLI:NL:PHR:2008:BA7255
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de toepassing van art. 36e Sr in sociale verzekeringsfraudezaken
In deze zaak gaat het om de toepassing van artikel 36e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in het kader van profijtontneming bij sociale verzekeringsfraude. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechter gehouden is om bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met vorderingen die aan benadeelde derden in rechte zijn toegekend. De zaak betreft een veroordeelde die valsheid in geschrift heeft gepleegd door onjuiste informatie te verstrekken over zijn woonsituatie, waardoor hij ten onrechte een uitkering heeft ontvangen. De gemeente Hoogeveen, die als benadeelde partij wordt beschouwd, heeft besloten om de onterecht ontvangen uitkeringsgelden niet op de veroordeelde te verhalen, maar op zijn ex-echtgenoot. Dit roept de vraag op of de vordering van de gemeente, die onherroepelijk is geworden, in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde.
De Hoge Raad oordeelt dat de ratio van artikel 36e, zesde lid, Sr meebrengt dat ook vorderingen die zijn vastgesteld bij een besluit van een bestuursorgaan, dat onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld moeten worden met in rechte toegekende vorderingen. Dit betekent dat de rechter niet alleen moet kijken naar de vorderingen die door de civiele rechter zijn toegekend, maar ook naar bestuursrechtelijke besluiten die onherroepelijk zijn. De Hoge Raad benadrukt dat de toepassing van artikel 36e, zesde lid, Sr niet afhankelijk is van de vraag of de benadeelde partij daadwerkelijk verhaal zal nemen op de veroordeelde.
In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten uit de feiten waarvoor hij is veroordeeld. De Hoge Raad stelt vast dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is, maar dat het Hof ook had moeten overwegen dat de gemeente Hoogeveen een onherroepelijk terugvorderingsbesluit heeft genomen. De conclusie van de Hoge Raad is dat de vordering tot ontneming van de veroordeelde moet worden afgewezen, omdat de gemeente als benadeelde partij in dit geval voorrang heeft.
De zaak illustreert de complexiteit van de toepassing van ontnemingsmaatregelen in gevallen van sociale verzekeringsfraude, waarbij meerdere partijen betrokken zijn en waarbij de rechten van benadeelde derden zorgvuldig moeten worden afgewogen.