1 Ontleend aan de rov. 2.1 - 2.9 van het vonnis uit de eerste aanleg van 15 december 2004 en rov. 4.1.1 - 4.1.9 van het in cassatie bestreden arrest (van 1 juni 2006).
2 In de bevindingen uit de feitelijke instanties wordt meer dan eens gesproken van "winkels" dan wel "winkelruimte"; maar nu tenminste één van de eiseressen tot cassatie (namelijk eiseres sub 4, KFC) heeft gehuurd met een horeca-bestemming, heb ik het verantwoord geacht om de ruimere aanduiding "(bedrijfs)ruimte" aan te houden.
3 Het object is op 17 oktober 2001 aan het Pensioenfonds overgedragen. De huurovereenkomsten waren op verschillende data in 2001 aangegaan met de rechtsvoorgangster van het Pensioenfonds.
4 Bij dagvaarding van 25 augustus 2006, terwijl het bestreden arrest, zoals al werd aangestipt, op 1 juni 2006 werd uitgesproken.
Publicaties van - of over - de uitspra(a)k(en) in de feitelijke instanties hebben plaatsgehad in WR 2007, 24 en WR 2005, 58 m.nt. red.; Prg. 2006, 170 m.nt. Abas; Huurrecht Nieuwsbrief 2006, nr. 1, p. 3 e.v.; TvHB 2005, p. 16 e.v. De uitspraak van het hof komt ook verschillende keren ter sprake in Praktijkboek Onroerend Goed Hfdst. IIC, Rossel, nr. 92.
5 Men zal zich herinneren hoe de Laurus-supermarktorganisatie enkele jaren geleden fors heeft "ingezet" op een bepaalde winkelformule, en hoe dat geheel anders bleek uit te werken dan men zich had voorgesteld. Achteraf waren er wel deskundige commentatoren die verklaringen voor het geringe succes meenden te kunnen aanwijzen. Van tevoren was daarvan, voorzover ik mij herinner, geen sprake.
6 Men zou hierover wel kunnen twijfelen, omdat zich niet meteen als vanzelfsprekend opdringt dat eigenschappen, niet van het gehuurde zelf, maar van de verdere omgeving (waaronder het complex waartoe het gehuurde behoort) wel als "gebrek" kunnen gelden; maar ik zou denken dat die mogelijkheid wel degelijk bestaat; zie ook Praktijkboek Onroerend Goed Hfdst. IIC, Rossel, nr. 92 (p. IIC - 104 e en f (waar ook naar de onderhavige zaak wordt verwezen)); Kerpestein, Huurrecht bedrijfsruimte, 2007, p. 263 en Huur en verhuur van bedrijfsruimte, diss. 2005, p. 152; Ktr. Groningen 8 augustus 2006, rechtspraak.nl LJN AZ3027, rov. 4.4; Ktr. Utrecht 15 januari 2003, WR 2003, 40, rov. 4.
7 Bij wege van illustratie verwijs ik naar HR 17 december 2004, NJ 2005, 214 m.nt. PAS, rov. 3.5.
8 In de Memorie van Antwoord in de Eerste Kamer, Kamerstukken I 2001 - 2002, 26 089, nr. 162, p. 11, wordt dan ook met kennelijke instemming een citaat uit Dozy-Jacobs, Hoofdstukken Huurrecht (etc.), 1999, p. 53 aangehaald, dat inhoudt dat de norm die in de huurrechtelijke "gebrekenregeling" tot uitdrukking komt, het equivalent vormt van het conformiteitsvereiste bij koop. Kanttekeningen hierbij plaatsen Sloot - Steenmetser, TvHB 2004, p. 100 e.v.
9 Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1999 - 2000, 26 089, nr. 6, p. 7; Huurrecht (losbl.), Huydecoper, art. 204, aant. 8 en aant. 38; Praktijkboek Onroerend Goed Hfdst. IIC, Rossel, nr. 92 (p. IIC - 104m); Kerpestein, Huurrecht bedrijfsruimte, 2007, p. 268 - 269 en Huur en verhuur van bedrijfsruimte, diss. 2005, p. 156 - 157; Rueb - Vrolijk - De Wijkerslooth-Vinke, De huurbepalingen verklaard, 2006, p. 7; Oldenhuis c.s., Hoofdlijnen in het huurrecht, 2005, p. 54; Flesseman en Dijk, WR 2002, p. 264 l.k.; De Lange Praktisch Procederen 2002, p. 153.
10 Kamerstukken II 1997 - 1998, 26 089, nr. 3, p. 14.
11 Huurrecht (losbl.), Huydecoper, art. 204, aant. 34; Praktijkboek Onroerend Goed Hfdst. IIC, Rossel, nr. 92 (p. IIC - 104b); De Lange, TvHB 2004, p. 76; Makkink, WR 2001, p. 283. Zie ook Flesseman en Dijk, WR 2002, p. 264 r.k.; De Lange Praktisch Procederen 2002, p. 153 - 154. Mogelijk anders: De Jonge, Huurrecht, 2006, p. 51 e.v. en Kerpestein, Huur en verhuur van bedrijfsruimte, diss. 2005, p. 151. Zie ook De Gaaij Fortman en Winter-Bossink, TvHB 2004, p. 5.
12 Dit gegeven brengt de wet, integendeel, geheel voor risico van de huurder. Ik laat even buiten beschouwing de in de rechtspraak gemaakte uitzondering voor feitelijke stoornissen, veroorzaakt door huurders van dezelfde verhuurder (zie bijvoorbeeld HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 167 m.nt. PAS, rov. 3.2.3). Voor de aan de "hoofdregel" toe te kennen betekenis lijkt deze uitzondering mij niet van belang.
13 Mij trof dan ook, dat Rueb - Vrolijk - De Wijkerslooth-Vinke, De huurbepalingen verklaard, 2006, p. 9, het tijdelijk opgebroken zijn van de weg die toegang biedt tot het gehuurde (maar die blijkbaar niet tot het gehuurde behoort) kennelijk aanmerken als een gebrek dat in elk geval aanspraak geeft op huurvermindering. Ik zou denken dat, voorzover hier al niet rechtstreeks sprake is van een "stoornis door derden" (waarbij ik aanneem dat de weg niet bij de verhuurder in beheer is), dit geval toch zo dicht bij dat van de "stoornis door derden" ligt, dat een andere beoordeling van beide gevallen niet als "goed recht" kan worden aangemerkt.
14 Dit uitgangspunt strookt met de beoordeling in HR 20 februari 1998, NJ 1998, 493, rov. 4.3.3.
Het onderhavige probleem is in de "lagere" rechtspraak in het recente verleden vrij veel aan de orde geweest. De meerderheid van de beslissingen daarover is in een zin die aansluit bij de hier door mij verdedigde opvatting; zie bijvoorbeeld Ktr. Groningen 8 augustus 2006, rechtspraak.nl LJN AZ3027, rov. 4.5; Ktr. Dordrecht 26 januari 2006, Prg. 2006, 44; Ktr. Den Haag 20 september 2005, WR 2006, 32; Ktr. Zwolle 29 april 2004, TvHB 2004, p. 119 e.v., rov. 6.1 - 6.3; Ktr. Rotterdam 23 januari 2003, Prg. 2003, 6011, rov. 4; Ktr. Rotterdam 12 februari 1998 en 6 augustus 1998, WR 1999, 10 (rov. 4.5 van het eerste vonnis); Ktr. Emmen 8 april 1998, Prg. 1998, 5013 m.nt. Abas, rov. 5.3; Ktr. Emmen 2 juli 1997, Prg. 1998, 5014, rov. 3.1 en 3.2. Andere benaderingen blijken uit Hof Amsterdam 7 april 2005, WR 2006, 43, rov. 4.5 - 4.8; Hof Amsterdam 20 januari 2005, WR 2005, 59, rov. 4.11 - 4.12 (eveneens betreffende het winkelcentrum "Amicitia"); Ktr. Zevenbergen 16 juli 1998 en 27 augustus 1998, Prg. 1999, 5102, (rov. 2.7 van het tweede vonnis); Ktr. Amsterdam 26 november 1996, 15 april 1997 en 2 september 1997, WR 1998, 7 en Prg. 1997, 4857 (rov. 4.4 van het tweede vonnis).
15 Zie bijvoorbeeld Praktijkboek Onroerend Goed Hfdst. IIC, Rossel, nr. 92 (p. IIC - 104g - h) en de daar vermelde vindplaatsen; Asser - Abas 5 IIA (Huur), 2007, nr. 25; Kerpestein, Huur en verhuur van bedrijfsruimte, diss. 2005, p. 152 - 153 en de Parlementaire discussie, aangehaald in Huurrecht (losbl.), Huydecoper, art. 209, aant. 3.
16 Zie opnieuw Huurrecht (losbl.), Huydecoper, art. 209, aant. 3. Zie ook De Lange Praktisch Procederen 2002, p. 154.
17 De Gaaij Fortman en Winter-Bossink, TvHB 2004, p. 8 (voetnoot 15) signaleren een enkele afwijkende mening. Zelf betrekken deze schrijvers een genuanceerd (en niet geheel eenduidig) standpunt. Zie over art. 7:209 BW ook Hovius, Adv. Blad 2003, p. 16 - 17.
18 O.a. in zijn annotatie bij het thans in cassatie bestreden arrest (Prg. 2006, 170), TvHB 2005, p. 184 e.v. , de annotaties bij Prg. 2003, 6011 en Prg. 1998, 5013 (alinea's 3 en 6) en Prg. 1997, p. 829 e.v.
19 Beoordeling van dit "zijn" is overwegend feitelijk van aard. Ik zou mij hier dus eigenlijk zo moeten uitdrukken dat het hof de bedoelde eigenschappen geredelijk zo kon beoordelen als het heeft gedaan, en dat de gegeven motivering in het licht van het namens Perry Sport c.s. aangevoerde, voldoende is. De wat directere formulering geeft mijn bedoeling echter beter weer.
20 In de Memorie van Grieven (inhoudelijk bestaande uit de in die Memorie geïncorporeerde appeldagvaarding) wordt op p. 8 - 9 (paginanummering van de dagvaarding), alinea 12, een overzicht van deze eigenschappen aangehaald uit één van de in het geding gebrachte rapporten. Dat overzicht is exemplarisch voor de gegevens die namens Perry Sport c.s. als "gebreken" zijn gesteld. De citaten die in voetnoot 9 van de cassatiedagvaarding worden aangehaald (uit andere rapporten) kunnen die indruk slechts bevestigen.
21 Die worden immers alle genoemd in de overwegingen waarin het hof de feitelijke gegevens opsomt waar het van uitgaat, zie i.h.b. rov. 4.1.2 en rov. 4.1.4.