ECLI:NL:PHR:2008:BC1248

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/285HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen de uitspraak van het gerechtshof te 's Hertogenbosch inzake opheffingskortgeding en hoedanigheid van eiser

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's Hertogenbosch, waarin een opheffingskortgeding aan de orde is. De eiser, [eiser 1], heeft in deze procedure verzocht om opheffing van een beslag dat op zijn woonhuis was gelegd op 6 juli 2004, evenals een derdenbeslag onder ING Bank. De eiser heeft zelf de kort gedingprocedure aangespannen, en het hof heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de hoedanigheid waarin eiser optreedt niet duidelijk is gemaakt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, aangezien de eiser in een eerdere bodemprocedure pro se is gedagvaard en het hof heeft vastgesteld dat hij niet in een bepaalde hoedanigheid heeft opgetreden in de kort gedingprocedure.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep in zijn geheel moet worden verworpen. De conclusie is gebaseerd op de overwegingen dat de middelen die door de eiser zijn ingediend niet voldoen aan de eisen die aan een cassatieberoep worden gesteld. Het hof heeft in zijn rechtsoverwegingen duidelijk uiteengezet waarom de vorderingen van de eiser niet ontvankelijk zijn, en de argumenten van de eiser zijn niet voldoende onderbouwd om tot een andere conclusie te komen.

De uitspraak van het gerechtshof is daarmee bevestigd, en de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de eiser niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen. De zaak illustreert de belangrijke rol van de hoedanigheid van de eiser in civiele procedures en de noodzaak om deze duidelijk te maken in rechtszaken.

Conclusie

Rolnr. C06/285HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 21 december 2007
Conclusie inzake:
1. [Eiser 1]
2. Digisys B.V.
3. Digisys Sales B.V.
tegen
Verelle B.V.B.A.
Deze zaak komt in aanmerking voor een verkorte conclusie.
1.1 Het tijdig(1) tegen het arrest van het gerechtshof te 's Hertogenbosch van 4 juli 2006 ingestelde beroep in cassatie bevat twee middelen.
1.2 Het eerste middel is gericht tegen rechtsoverweging 8.6.1, waarin het hof als volgt heeft overwogen:
"[Eiser 1] licht niet toe waarom het feit dat uit de stellingen van Digisave c.s. niet blijkt dat hij als directeur en aandeelhouder dan wel pro se is gedagvaard tot niet-ontvankelijkheid van Digisave c.s. zou moeten leiden. Kennelijk heeft [eiser 1] de bodemprocedure waarin op 11 augustus 2004 door de rechtbank Breda eindvonnis is gewezen op het oog, nu in de onderhavige, door [eiser] c.s. aanhangig gemaakte procedure van dagvaarding van [eiser 1] geen sprake is. In deze bodemprocedure is [eiser 1] pro se - en niet in de hoedanigheid van directeur en aandeelhouder - veroordeeld tot afgifte van de daarin genoemde goederen, waarmee de hoedanigheid van [eiser 1] is gegeven."
1.3 Het aangevallen oordeel is niet onbegrijpelijk, nu daarin ligt besloten dat:
(a) de onderhavige kort gedingprocedure tot opheffing van het op 6 juli 2004 op het woonhuis van [eiser 1] gelegde beslag en van het eveneens op die dag ten laste van [eiser 1] gelegde derdenbeslag onder ING Bank, is aangespannen door (o.m.) [eiser 1] zelf;
(b) als in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep tegen de weigering van de gevraagde voorziening door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda in grief II wordt gesproken over "het gedagvaard zijn van [eiser 1]" niet anders kan zijn gedoeld dan op de mede door verweerster in cassatie aangespannen bodemprocedure tegen [eiser 1], nu - zoals gezegd - de kort gedingprocedure door [eiser 1] zelf in geëntameerd;
(c) [eiser 1] in genoemde bodemprocedure pro se is gedagvaard, hetgeen door het hof bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van 20 maart 2007 ook zo is vastgesteld;
(d) [eiser 1] in deze kort gedingprocedure niet heeft gesteld in een bepaalde hoedanigheid op te treden, zodat het
(e) niet op de weg van de wederpartij van [eiser 1] ligt om omtrent de hoedanigheid van [eiser 1] iets te stellen.
Middel 1 faalt mitsdien.
1.4 Het tweede middel is gericht tegen rechtsoverweging 8.10, waarin het hof als volgt heeft overwogen:
"[Eiser] c.s. heeft aangevoerd dat, nu Digisave is ontbonden, welke ontbinding heeft plaatsgevonden in strijd met de statuten, Digisave c.s. niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen."
1.5 Het middel bevat een opsomming van enerzijds standpunten en anderzijds op klachten gelijkende opmerkingen, waarin echter niet wordt aangegeven waarom het bestreden oordeel van het hof niet juist en/of onbegrijpelijk zou zijn. Het middel voldoet derhalve niet aan art. 407 lid 2 Rv.
1.6 M.i. kan het cassatieberoep in zijn geheel met toepassing van art. 81 RO worden verworpen.
2. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 De cassatiedagvaarding is op 30 augustus 2006 uitgebracht. Het betreft hier een kort gedingprocedure.