ECLI:NL:PHR:2008:BC2733
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Gedwongen ontheffing van ouderlijk gezag in het belang van de kinderen
In deze zaak gaat het om de ontheffing van het ouderlijk gezag over drie minderjarige kinderen, aangevraagd door de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders, die op 30 mei 1991 in Meerssen zijn gehuwd, hebben drie kinderen: [Kind 1], [Kind 2] en [Kind 3]. De Raad verzocht de rechtbank om de ouders ontheffen van het ouderlijk gezag, omdat zij ongeschikt of onmachtig zouden zijn om hun zorgplicht te vervullen. De rechtbank heeft op 9 juni 2006 de ouders ontheven van het gezag, en dit oordeel werd door het hof bevestigd. De ouders hebben cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de rechtbank en het hof onvoldoende rekening hebben gehouden met hun bereidheid om samen te werken met de gezinsvoogd en de positieve ontwikkelingen in hun situatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de ontheffing van het ouderlijk gezag gerechtvaardigd is, omdat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor hun kinderen adequaat te vervullen. De Hoge Raad benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de ouders, ondanks hun instemming met de uithuisplaatsing, niet de garantie bieden dat zij in de toekomst in staat zullen zijn om de zorg voor hun kinderen op zich te nemen. De Hoge Raad bevestigt dat de rechtbank en het hof de feiten en omstandigheden voldoende hebben gewogen en dat de ontheffing van het gezag in het belang van de kinderen is. De middelen van de ouders falen, en het cassatieberoep wordt verworpen.