1. Het hof 's-Gravenhage sprak deze veroordeling, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad naar dit hof, bij arrest d.d. 11 oktober 2004 uit. Van dit arrest is de vader opnieuw in cassatie gegaan, maar dat beroep heeft de Hoge Raad bij arrest d.d. 28 maart 2006, NJ 2007, 38 verworpen. De vader heeft daarna de plaats aangewezen waar hij de echtgenote heeft begraven.
2.Het verzoek hield ook de ontheffing van de moeder in. Deze - toegewezen - ontheffing speelt hier verder geen rol.
3. Zie in dit verband de Pleitnotities van Mr. F.L.M. Broeders voor de zittingen van 19 mei 2004 en 4 juli 2006 bij de rechtbank en de zitting van 16 mei 2007 bij het hof.
4. Gepubliceerd in JPF 2007/121.
5. Zie in dit verband: HR 13 november 1987 (rov. 3.1), NJ 1988, m.nt. EAAL, 466, FJR 1988-5, blz. 107 e.v., m.nt. J.E. Doek; HR 13 mei 1988 (rov. 3.3), NJ 1989, 396, m.nt. EAAL; HR 15 juni 1990 (rov. 3.4), NJ 1990, 632 (het blijkt niet dat het hof in zijn beoordeling heeft betrokken de bereidheid van de moeder vrijwillig in te stemmen met verdere uithuisplaatsing van de kinderen, welke bereidheid kan meebrengen dat voor een gedwongen ontheffing geen grond bestaat); HR 25 april 1997 (rov. 3.5), NJ 1997, 596 m.nt. JdB.
6. Zie in dit verband: HR 15 juni 1990 (rov. 3.2), NJ 1990, 631; HR 8 mei 1992 (rov. 3.3), NJ 1992, 498; HR 7 april 2000 (rov. 3.3), NJ 2000, 563, m.nt. JdB; HR 29 oktober 2004, JOL 2004, 552 (art. 81 RO-beslissing).
7. Zie van deze auteur ook: De OTS als koning der kinderbeschermingsmaatregelen met zijn grens in de ontheffing, FJR 1997-4, blz. 79 e.v. Op blz. 83 schrijft hij onder meer: "Echter, in 'eindeloze tijdelijkheid' kan een kind zich niet goed ontwikkelen, hij blijft leven 'in afwachting van ...'."
8. Zie ook J.E Doek, De ontheffing van het ouderlijk gezag, FJR 1997-5, blz. 106 e.v.
9. Zie in dit verband: Hof 's-Hertogenbosch 22 april 1999, FJR 2002-7/8, blz. 216; Hof 's-Hertogenbosch 8 november 2000, NJ 2001, 659, rov. 4.13; Hof Arnhem 4 november 2003, rov. 4.6, Rechtspraak.nl, LJN: AO4525; Hof 's-Hertogenbosch 5 augustus 2004, JIN 2004, 18, m.nt. M.R. Bruning; Hof Arnhem 28 februari 2006, Rechtspraak.nl, LJN: AV3288.
10. Zie: Hof Leeuwarden 21 augustus 2002, Rechtspraak.nl, LJN: AE6658; Rechtbank Groningen 17 juni 2004, Rechtspraak.nl, LJN: AP4368; Rechtbank Groningen 31 januari 2006, Rechtspraak.nl, LJN: AV2023; Hof 's-Hertogenbosch 6 juni 2006, Rechtspraak.nl, LJN: AY6904; Hof 's-Gravenhage 7 juni 2006, Rechtspraak.nl, LJN: AY5956; Rechtbank Zwolle 21 mei 2007, Rechtspraak.nl, LJN: BA5785;
11. EHRM 26 februari 2004 (Görgülü v. Duitsland), blz. 11, application no. 74969/01.
12. EHRM 25 november 2004 (Vitters v. Nederland), blz. 10, application no.23660/02, JIN 2005, 97, m.nt. M.R. Bruning. In gelijke zin EHRM 9 juni 2005 (Siebert v. Duitsland), blz. 23, application no. 59008/00 en EHRM 11 september 2007 (Bayar v. Duitsland), blz. 7, application no. 6600/05.
13. Zie in verband met het EVRM-aspect meer in: de conclusie van destijds nog A-G De Vries Lentsch-Kostense voor HR 29 oktober 2004, Rechtspraak.nl, LJN: AQ7387 en E.C.C. Punselie, Voor een pleegkind met recht een toekomst, diss. Leiden, 2006, blz. 155 e.v.
14. Dit advies is te raadplegen via www.minjus.nl. Zie voor reacties op het advies: P. Vlaardingebroek, Kinderen eerst, ouders laatst?, FJR 2007-2, blz. 2 e.v.; C.H.C.J. Nijnatten, Plichten eerst, FJR 2007-3, blz. 10 e.v.
15. TK 2007-2008, 31 001, nr. 37.
16. Dat brengt de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Amsterdam, ook voor het onderhavige geval naar voren in haar bij de rechtbank ingediende onderzoeksrapport op blz. 8, onder 2.
17. Zie in dit verband de - niet tegengesproken - verklaring van Mr. Van Wijk in het proces-verbaal van de terechtzitting op 16 mei 2007 bij het hof.