ECLI:NL:PHR:2008:BC5938

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03650/06 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M.J. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens persoonsverwisseling in het strafrecht

In deze zaak verzoekt de aanvrager om herziening van een eerdere veroordeling door de Politierechter te Utrecht, waarbij hij op 10 januari 2003 is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en opzetheling. De aanvrager stelt dat er sprake is van persoonsverwisseling, waarbij zijn broer, [betrokkene], de persoonsgegevens van de aanvrager heeft misbruikt. De aanvrage is ingediend door mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 1 april 2008 de zaak behandeld en geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de aanvrager niet de persoon is die de feiten heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Dit wordt onderbouwd door verschillende stukken, waaronder ambtsberichten van de Officier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie, die bevestigen dat de identiteit van de aangehouden persoon niet op deugdelijke wijze is gecontroleerd. De Hoge Raad oordeelt dat het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager vrijgesproken zou zijn als de rechter op de hoogte was geweest van de persoonsverwisseling. De Hoge Raad verklaart de aanvrage gegrond en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 03650/06 H
Mr. Knigge
Zitting: 5 februari 2008
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is bij uitspraak van de Politierechter te Utrecht van 10 januari 2003 wegens "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en "opzetheling, meermalen gepleegd" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam.
3. Ter openbare behandeling van de aanvrage op 29 januari 2008 heeft de raadsman van aanvrager pleitaantekeningen overgelegd, welke inhoudelijk overeen komen met de aanvrage.
4. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling, nu de aanvrager niet de persoon is geweest die de in het bovenstaande vonnis bewezenverklaarde feiten heeft begaan. Aangevoerd wordt dat het diens broer, [betrokkene], is, die de persoonsgegevens van aanvrager gebruikt.
5. Ter staving van deze stelling zijn bij de aanvrage onder meer de volgende stukken overgelegd:
- een executiebevel betreffende het vonnis van 10-01-2003 van de Politierechter te Utrecht, ingaand op 22 november 2006;
- een brief d.d 22 november 2006 van de raadsman van aanvrager aan de Officier van Justitie inhoudende dat aanvrager niets met de zaak te maken heeft gehad, dat het kennelijk weer een zaak is van de broer van aanvrager, [betrokkene], die al vaker misbruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van aanvrager, en dat deze kwestie bij het parket Utrecht bekend is. Voorts schrijft de raadsman dat hij een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad zal indienen met betrekking tot het vonnis van de Politierechter te Utrecht van 10-01-2003, onder verwijzing naar de zaak met parketnummer 16/301124-04 (lees: 16/306124-04);
- een brief d.d. 24 november 2006 van de raadsman van aanvrager aan de executie Officier van Justitie inhoudende dat hij nog geen antwoord heeft gehad op zijn fax van 22 november 2006, en waarin hij nogmaals benadrukt dat de broer van aanvrager, [betrokkene], zich lange tijd in de regio Utrecht heeft schuldig gemaakt aan drugsgerelateerde feiten, en bij zijn aanhouding iedere keer de naam van aanvrager heeft opgegeven. Voorts schrijft de raadsman dat aanvrager hiervan aangifte heeft gedaan bij de politie en verschillende keren hierover heeft geschreven, gebeld en overleg gehad met het parket, evenals de raadsman zelf;
- een "Formulier bericht van uitschrijving" inhoudende dat aanvrager op 27 november 2006 is uitgeschreven uit het Huis van Bewaring te Haarlem wegens "onmiddellijke invrijheidstelling";(1)
- een arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2006, nr. 00565/06 H, gewezen op een vordering tot herziening van het tegen aanvrager op 12 oktober 2004 onder parketnummer 306124-04 door de Politierechter te Utrecht gewezen vonnis, gedaan door de Procureur-Generaal. De Procureur-Generaal voert daartoe, onder verwijzing naar een nota van de Officier van Justitie te Utrecht, aan dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De betreffende nota houdt onder meer in dat uit onderzoek was gebleken dat niet [aanvrager], doch [betrokkene] degene was die is aangehouden ter zake van het strafbare feit waarvan de Politierechter op 12 oktober 2004 vonnis had gewezen en dat het gegeven, dat [betrokkene] reeds gedurende jaren zich bediende van de naam van zijn broer [aanvrager], bij de regiopolitie bekend was, doch niet ter kennis gebracht was van het Openbaar Ministerie te Utrecht. De Hoge Raad heeft de vordering tot herziening gegrond verklaard;
- een brief d.d. 27 januari 2006 van het College van procureurs-generaal aan mr. Ramdhan, de raadsman van aanvrager, inhoudende dat het College van oordeel is dat vast is komen te staan dat de politie opzettelijk is misleid door de verdachte [betrokkene] in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van de Politierechter van 12 oktober 2004, alsmede dat de regiopolitie Utrecht heeft verzuimd de Officier van Justitie nader te informeren over de aangifte op 27 augustus 2004(2) van aanvrager over het misbruik van zijn persoonsgegevens en over hetgeen de politie uit onderzoek was gebleken, waardoor de Officier dit ook niet bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft meegenomen. Hierin ziet het College aanleiding aanvrager een schadevergoeding toe te kennen wegens onrechtmatige detentie tussen 7 en 12 januari 2005.
6. Ik heb de Officier van Justitie verzocht nader onderzoek te doen naar de identiteit van de op 17 oktober 2002 aangehouden persoon, welke aanhouding heeft geleid tot het vonnis van de Politierechter van 10 januari 2003, waarvan herziening wordt verzocht. Dit heeft geresulteerd in een ambtsbericht van de behandelend Officier van Justitie te Utrecht mw. mr. P.A. van Logten en in een ambtsbericht van de Hoofdofficier van Justitie te Utrecht mr. M.C.W.M. van Nimwegen.
7. Het ambtsbericht van de behandelend Officier van Justitie houdt -voor zover voor de aanvrage van belang- het volgende in:
"Op 17 oktober 2002 is een man aangehouden die opgaf te zijn genaamd [aanvrager].
Op geen enkele wijze blijkt dat de opgegeven personalia van de verdachte gecontroleerd zijn door de verbalisant.
In een eerdere herzieningsprocedure heeft de politie te Utrecht de kwestie nader onderzocht en op 30 augustus 2005 een aandachtsvestiging via het intranet van de politie doen uitgaan waarin wordt vermeld dat [betrokkene] al jaren misbruik maakt van de identiteit van zijn broer [aanvrager].
Naar mijn oordeel zou het onderzoek der zaak destijds niet hebben geleid tot een veroordeling, indien de Politierechter te Utrecht toen bekend was geworden, dat een ander, te weten [betrokkene], het feit zou hebben begaan en dat deze [betrokkene] destijds bij zijn aanhouding de personalia van [aanvrager] zou hebben opgegeven. Dit gegeven was niet bekend ten tijde van de berechting."(3)
8. Het ambtsbericht van de Hoofdofficier van Justitie bevat -voorzover voor de aanvrage van belang- het volgende:
"Naar aanleiding van uw verzoek om inlichtingen en advies in zake het herzieningsverzoek van mr Ramdhan, namens zijn cliënt [aanvrager], doe ik u bij deze het ambtsbericht van officier van justitie Van Logten toekomen.
Ik kan mij verenigen met de inhoud van dit ambtsbericht en verwijs kortheidshalve naar de inhoud hiervan.
Ik voeg hier nog aan toe dat naar aanleiding van het herzieningsverzoek aan de politie Utrecht is gevraagd of nu nog te achterhalen is of de identiteit van de verdachte destijds aan de hand van een foto of dacty is gecontroleerd. Gebleken is dat dit niet meer te achterhalen is. Ook het raadplegen van het politieregister BPS heeft op dit punt geen uitsluitsel kunnen geven.
Nu niet meer is vast te stellen of destijds de identiteit van [aanvrager] is gecontroleerd en gelet op het feit dat bekend is dat [betrokkene] veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de personalia van zijn broer [aanvrager], ben ik van mening dat nu niet meer met zekerheid kan worden gesteld dat de juiste persoon is veroordeeld, de zaak voor herziening in aanmerking dient te komen."
9. Uit het politieproces-verbaal in het dossier dat ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Politierechter waarvan herziening wordt gevraagd blijkt inderdaad niet of en hoe de identiteit van de aangehouden persoon is gecontroleerd. De aangehouden persoon heeft steeds zelf verklaard [aanvrager] te zijn. Die verklaring vormt de wankele basis waarop de veroordeling van aanvrager berust.
10. Zaken als de onderhavige leggen een zwakte van de Nederlandse strafrechtspleging bloot. Die strafrechtspleging biedt mijns inziens onvoldoende garanties tegen het misbruik van persoonsgegevens. Misschien moet de rechter strenger worden en vrijspreken als de opgegeven persoonsgegevens niet deugdelijk zijn geverifieerd. Maar er zou al veel gewonnen zijn als van de aangehouden verdachte die met de dagvaarding op zak wordt heengezonden, door de politie foto's worden gemaakt en vingerafdrukken worden afgenomen, waartoe art. 61a Sv de mogelijkheid biedt. Dan kan in elk geval achteraf op betrekkelijk eenvoudige wijze worden vastgesteld of een herzieningsaanvrage wegens persoonsverwisseling gegrond is of niet.
11. Zoals uit de ambtsberichten blijkt, is van de mogelijkheid om identiteitscontrole door middel van foto's of vingerafdrukken mogelijk te maken, destijds geen gebruik gemaakt. Het enige aangrijpingspunt dienaangaande staat op p. 006 van het politieproces-verbaal, zijnde een omschrijving van de aangehouden persoon, inhoudende: "De verdachte [betrokkene] had onder andere kort grijzend steil haar en hij was ongeveer 175 cm. lang".(4)
12. Door het ontbreken van deugdelijke controlemogelijkheden, staat in deze zaak niet als een paal boven water dat van aanvragers personalia misbruik is gemaakt. Enige aarzeling is in deze zaak (welke aarzeling overigens duidelijk niet wordt gedeeld door de Hoofdofficier en behandelend Officier) dan ook voorstelbaar. Die aarzeling wordt gevoed door een zin in de aanvrage, inhoudende: "Met de zaken gepleegd in de regio Utrecht (cursivering door mij, Kn) had verzoeker niets te maken". De vraag die opkomt bij het lezen daarvan is: met welke zaken dan wel?
13. In het strafdossier bevinden zich een paar Uittreksels Justitiële Documentatie, één van 9 december 2002 en één van 24 november 2006. Daaruit blijkt dat aanvrager (althans ik ga er van uit dat de zaken gepleegd in en rond Purmerend in ieder geval aan aanvrager kunnen worden toegeschreven) tussen 1988 en 2006 een aantal maal is veroordeeld wegens Opiumwetdelicten en verkeersdelicten, en dat een keer een vervolging wegens heling is geseponeerd. Aanvrager is derhalve geen onbeschreven blad.
14. Daar staat tegenover dat de enige veroordelingen wegens diefstal/heling vermeld in die Uittreksels feiten betreffen gepleegd in Utrecht. (5) Bij één van die veroordelingen is duidelijk gebleken dat in die zaak de broer van aanvrager was aangehouden en de persoonsgegevens van aanvrager heeft opgegeven. Bij deze zaak ligt dat minder duidelijk, maar dat komt toch in de eerste plaats doordat de identiteit van de aangehouden persoon destijds niet is gecontroleerd. Het is de zwakte van deze bewijsvoering die maakt, dat betrekkelijk snel ernstige twijfel kan rijzen aan de juistheid van de veroordeling. Ik merk daarbij op dat de wet niet eist dat aanvragers onschuld komt vast te staan. Voldoende is als door nieuwe gegevens het ernstig vermoeden rijst dat de rechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken als hij daarvan op de hoogte was geweest.
15. Gelet op de eerdere herziening en op de omstandigheid dat, blijkens de bij de aanvrage overgelegde brief van het college van procureurs-generaal, de politie te Utrecht op 30 augustus 2004 een aandachtsvestiging via het intranet van de politie heeft doen uitgaan waarin wordt vermeld dat [betrokkene] al jaren misbruik maakt van de identiteit van zijn broer [aanvrager], meen ik dat de mogelijkheid dat het inderdaad de broer van aanvrager was die destijds is aangehouden, dermate groot is dat zij serieus genomen moet worden.
16. Het voorgaande doet mijns inziens het ernstig vermoeden ontstaan dat de Politierechter bij bekendheid hiermee de aanvrager zou hebben vrijgesproken.
17. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In het zaakdossier bevindt zich een schrijven d.d. 24 november 2006 van de officier van justitie Van Logten aan het Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen met het verzoek in de zaak tegen aanvrager de executie op te willen schorten met ingang van 24 november 2006 in afwachting van de beslissing op een ingediend herzieningsverzoek bij de Hoge Raad omtrent persoonswisseling voor een periode van 6 maanden.
2 In de brief wordt regelmatig het jaartal 2005 gebruikt waar 2004 wordt bedoeld, hetgeen de helderheid van de brief niet ten goede komt.
3 De Officier van Justitie formuleert het hier mijns inziens wel heel stellig, nu niet meer kan worden vastgesteld welke persoon op 17 oktober 2002 daadwerkelijk is aangehouden.
4 Gerede kans natuurlijk dat aanvrager en zijn broer, gelet op hun gemeenschappelijke genenpool, beiden kort grijzend steil haar hebben en ongeveer 175 cm lang zijn, maar ik had toch graag beschikt over de foto's die de politie, blijkens het dossier, van de beide broers heeft.
5 Het Uittreksel van 24 november 2006 bevat nog twee Utrechtse veroordelingen: een (onherroepelijk) vonnis van de Politierechter van 17 juni 2004 waarbij de verdachte wegens schuldheling is veroordeeld tot 1 week voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar en een (onherroepelijk) vonnis van de Politierechter van 19 maart 2003 waarbij de verdachte wegens opzetheling is veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf.