ECLI:NL:PHR:2008:BC8157

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00538/07 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Bleichrodt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klaagster in cassatieberoep betreffende teruggave van inbeslaggenomen schildpadden

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar cassatieberoep. Klaagster had acht schildpadden in beslag laten nemen, waarvan drie soorten bedreigd zijn en op bijlage A van de Verordening (EG) nr. 338/97 staan vermeld. De overige vijf schildpadden behoren tot een soort die op bijlage B staat, waarvoor de handel gereguleerd dient te worden. De Rechtbank te Dordrecht heeft op 22 augustus 2007 bepaald dat de schildpadden aan klaagster moeten worden teruggegeven, mits zij voldoet aan de registratie- en chipplicht. De veroordeelde heeft afstand gedaan van het recht om in beroep te gaan, en de Officier van Justitie heeft geen beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat klaagster geen belang meer heeft bij haar cassatieberoep, aangezien de hoofdzaak al is afgedaan en de schildpadden aan haar moeten worden teruggegeven. Hierdoor is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep van klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen rechtsbelang meer is. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in zaken waar de hoofdzaak reeds is afgedaan en er geen belang meer is bij het beroep.

Conclusie

Nr. 00538/07 B
Mr. Bleichrodt
Zitting 5 februari 2008
Conclusie inzake:
[klaagster]
1. De Rechtbank te Dordrecht heeft bij beschikking van 15 november 2006 het beklag als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond verklaard.
2. Klaagster heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Namens haar heeft mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk, een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Onder klaagster zijn acht schildpadden inbeslaggenomen. Drie van die schildpadden - twee Griekse landschildpadden en een Moorse landschildpad - behoren tot soorten die met uitsterven bedreigd zijn. Die soorten zijn vermeld op bijlage A van de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer.
De overige vijf schildpadden - Vierteen landschildpadden - behoren tot een soort, vermeld op bijlage B van genoemde vordering: soorten waarvan de handel gereguleerd behoort te worden teneinde te voorkomen dat die soorten uitsterven of in een ernstige situatie komen.
4. Het middel komt voor wat betreft bedoelde vijf schildpadden van lijst B op tegen de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag. Het kan echter om de volgende reden buiten bespreking blijven.
Uit ingewonnen informatie blijkt dat de hoofdzaak op 22 augustus 2007 door de Economische Politierechter in de Rechtbank Dordrecht is afgedaan. Bij dat vonnis is bepaald dat de schildpadden aan de klaagster dienen te worden teruggegeven, voor wat de schildpadden op lijst A vermeld op het tijdstip dat klaagster heeft voldaan aan de op de eigenaar rustende registratie- en chipplicht, dit alles op kosten van de veroordeelde, inclusief de kosten van opvang en verzorging van deze drie schildpadden vanaf 22 augustus 2007.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting afstand gedaan van het recht tot het instellen van een rechtsmiddel, terwijl uit ingewonnen informatie blijkt dat de Officier van Justitie geen beroep heeft ingesteld tegen die uitspraak.
Gelet op het voorgaande dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in het cassatieberoep omdat zij daarbij geen belang meer heeft.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar cassatieberoep.(1)
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 22 november 2005, LJN AU3880, nr. 00609/05 B en HR 8 januari 2008, nr. 03393/06 B.