1 Zie het arrest van het hof Amsterdam van 7 september 2006 onder 3. en 4.1 in verbinding met het vonnis van de voorzieningenrechter Amsterdam van 17 maart 2005 onder 1a t/m 1i.
2 Voorzover thans van belang.
3 In de kortgedingdagvaarding, p. 4, onder 2 staat 31 oktober 1986 en in de memorie van grieven tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2004 staat 30 oktober 1986.
4 Zie het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 maart 2005 onder 1a.
5 Zie ook de MvA, p. 4 en de s.t. van Forward c.s. onder 4 en 6.
6 Pleitnota Kupperman nr. 64 en 67.
7 Zie voor een overzicht van de stellingen het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 maart 2005 onder 3.
8 Zie de sticker op de achterzijde van de grosse van de voorzieningenrechter van 17 maart 2005 in het A-dossier, alsmede de memorie van antwoord onder 7 en productie 2 van de memorie van grieven.
9 Zie de schriftelijke toelichting onder nr. 13, p. 5.
10 De cassatiedagvaarding is op 1 november 2006 uitgebracht. De cassatietermijn bedraagt 8 weken (art. 402 lid 2 in verbinding met art. 339 lid 2 Rv.).
11 Zie over de verschillende doelen van een beslag F.H.J. Mijnssen, Materieel beslagrecht, 3e druk, p. 5.
12 Zie hiervoor o.a. art. 702 Rv. (algemeen verwijzing naar de artikelen betreffende executoriaal beslag) en art. 726 Rv (specifieke verwijzing betreffende executoriaal beslag).
13 Zie o.a. Hugenholtz/Heemskerk, 2006, p. 263.
14 Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 119.
15 Asser/Hartkamp (4-II), 2005, nr. 460 acht de aanduiding relatieve nietigheid systematisch onjuist, omdat "de term relatieve nietigheid gereserveerd dient te blijven voor het geval dat een rechtshandeling nietig is enkel uit kracht der wet en zonder dat daartoe een nadere gebeurtenis is vereist."
16 Zie bijv. art. 475h en art. 453a Rv. Bij beslag op onroerende zaken is het tijdstip waarop de inschrijving van het beslag in de openbare registers heeft plaatsgevonden in dit verband van belang, zie de art. 505 lid 2 en 3 en 726 Rv.
17 A.w., p. 15 met verwijzing naar HR 30 januari 1981, NJ 1982, 56 m.nt. WMK.
18 Zie ook HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481.
19 Hugenholtz/Heemskerk, 2006, nr. 215; Mijnssen, a.w., p. 57. Anders: H. Oudelaar, Civielrechtelijke executiegeschillen, p. 334 e.v. met verwijzingen.
20 Onder 1. Zie ook L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, diss. 2003, p. 682.
21 Zie onder meer Burgerlijke Rechtsvordering, Jansen, art. 438 (oud), februari 1992, aant. 5 onder b.
22 In: Het kort geding 1967, nr. 103.
23 In zijn noot onder Hof 's-Gravenhage 22 december 1971, NJ 1972, 238.
24 HR 28 september 1984, NJ 1985, 83 m.nt. WHH en HR 14 december 1990, NJ 1991, 307.
25 De arresten Smokehouse/Culimer en DKH/KIVO zijn o.m. besproken door: D.J. van der Kwaak, Ontwikkelingen op het gebied van de opheffing van beslagen, NJB 1996, blz. 1896 e.v.; R. Flach, AA katern 60 (1996), blz. 2845 e.v.; W. Tonkens-Gerkema, TCR 1996, 82-83; A.I.M. van Mierlo, Beslagperikelen, NbBW 1995, blz. 31 e.v. en Beslaglegging, opheffing en herleving, NbBW 1996, blz. 40 e.v.
26 Parl. Gesch. Wijziging Rv. a.w., p. 30.
27 Zie ook de noot van Ras onder HR 20 januari 1995, NJ 1995, 413 (Smokehouse/Culimer), waarin hij er onder 8 op wijst dat de nieuwe rechtstoestand geen aanvang neemt zolang de zekerheid niet is gesteld met dien verstande dat de opheffing in ieder geval werkt als het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
28 Zie noot van Snijders onder 2 bij HR 26 mei 2000, NJ 2001, 388.
29 A.w., p. 186-187. Zie ook Veegens in zijn noot onder Gerechtshof te 's-Gravenhage 22 december 1971, NJ 1972, 238.
30 In zijn noot onder Hof 's-Gravenhage 22 december 1971, NJ 1972, 238.
31 In: NbBW 1995, blz. 32-33.
32 Uitvoerbaarheid bij voorraad van rechterlijke beslissingen, 1995, p. 42 e.v.
33 JOR, 1996, 42.
34 H. Oudelaar, Executiegeschillen, 1992, p. 337.
35 In zijn noot onder het arrest Aruba/[...] in de JOR 2000, 203.
36 Hugenholtz/Heemskerk, 2006, p. 248.
37 Vgl. de noot van Ras onder HR 20 januari 1995, NJ 1995, 413, nr. 7, onder verwijzing naar Van Rossem/Cleveringa, 1972, aant. 2 bij art. 478.
38 Zie art. 505 lid 2 Rv.
39 M.R. van Zanten, Praktisch procederen 2007/3, p. 89.
40 A.I.M. van Mierlo, AA 50 (2001), p. 113.
41 Zie voor een aantal bezwaren tegen werking ex nunc de noot van Snijders onder HR 26 mei 2000, NJ 2001, 388 onder 6. Daaraan kan worden toegevoegd dat schijnhandelingen tussen de beslagene en derde-verkrijgers tijdens het beslag worden gesauveerd.
42 Zie ook art. 33 lid 2 Fw.