1 Een uitvoerig overzicht van de feiten tot dan toe, is reeds te vinden in rov. 3.1 van het arrest dat de Hoge Raad op 6 februari 1998 in deze zaak wees (zaaknr. C96/316HR, niet "opvraagbaar" in de databanken). Het hier gegeven overzicht is vooral ontleend aan rov. 2.1 van het tussenvonnis van de rechtbank van 12 juni 2002 (waarnaar het hof in rov. 4.1.1 van het bestreden arrest verwijst) en aan rov. 4.1.2. van het bestreden arrest van het hof.
2 Deze enigszins familiaire manier van aanduiding sluit aan bij de in de feitelijke instanties veelal gevolgde praktijk.
3 Zie voetnoot 2.
4 [Eiser] heeft nooit deel uitgemaakt van de directie.
5 [Getuige 1] was van 1974 tot 1985 beheerder van [D] te [plaats]. Daarin was de camping van [plaats] ondergebracht. Deze camping werd beheerd door [getuige 1]; hij hield de inkomsten en uitgaven bij in een doorschrijf-kasboek. In 1985 is [getuige 1] ontslagen (zie het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 augustus 1993; stuk nr. 15 van het procesdossier in de hoofdzaak).
6 [Getuige 2] is vanaf 1975 tot juni 1981 in dienst geweest van [B] B.V. als hulp op kantoor. Zij deed onder meer administratieve werkzaamheden en was betrokken bij de boekhouding (zie het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 augustus 1993; stuk nr. 15 van het procesdossier in de hoofdzaak).
7 Rov. 4.12 van dit tussenvonnis.
8 Ik meld hier slechts de eiswijzigingen voorzover die in cassatie van belang zijn. De overige (twee) eiswijzigingen laat ik buiten beschouwing.
9 In een tussenarrest van 14 september 2004 verwierp het hof het verzet van de kant van [verweerder] c.s. tegen de vermeerdering van (de grondslag van) de eis van [eiser]. Dit punt komt in cassatie niet aan de orde.
10 Op NLG 100.000 per jaar in plaats van de door de rechtbank vastgestelde NLG 150.000 (rov. 4.6.7).
11 Dit is de peildatum voor de schade (de datum waarop de koopovereenkomst financieel werd "afgewikkeld").
12 Datum van de inleidende dagvaarding in de hoofdzaak (rov. 4.11.9).
13 Ondanks het feit dat het hof de malversaties bij [D] op een lager bedrag vaststelde dan de rechtbank - waardoor de terzake aan [eiser] toekomende vergoeding navenant lager werd - wees het hof een hoger totaalbedrag aan schadevergoeding toe. Dit komt onder andere doordat een grief in principaal appel betreffende vanaf 1981 verzwegen inkomsten in [C] B.V. gegrond werd bevonden (een oordeel dat in cassatie niet meer aan de orde komt).
14 Het arrest van het hof is van 15 augustus 2006. De cassatiedagvaarding werd op 15 november 2006 uitgebracht.
15 HR 30 mei 1997, NJ 1998, 381 m.nt. HJS, rov. 3.4; zie ook ("spiegelbeeldig") HR 14 maart 2003, NJ 2004, 49, rov. 3.3.
16 HR 11 januari 2002, NJ 2003, 256 m.nt. HJS, rov. 3.3.4; HR 21 februari 1992, NJ 1992, 321, rov. 3.6; HR 2 november 1990, NJ 1992, 83 m.nt. HJS, rov. 3.2; Tjong Tjin Tai, TCR 2008, p. 6; Snijders - Klaassen - Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2007, nr. 425; T&C Burgerlijke Rechtsvordering, 2005, Jongbloed, Boek 2, titel 6, Inl. opm., aant. 2 sub b; Snijders, noot onder NJ 1998, 381, alinea 5.
17 Besproken door Tjong Tjin Tai, TCR 2008, p. 5 - 6.
18 In NbBW 1995, p. 137 e.v.
19 Een andere zaak is natuurlijk dat (eind)beslissingen die in de "hoofdprocedure" zijn genomen, in de schadestaatprocedure niet opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld. Dat is overigens in de vervolgprocedure nadat in een interlocutoir "bindende eindbeslissingen" zijn gegeven, gewoonlijk ook (niet) mogelijk. Ook hier kan men die twee gevallen tot op vrij grote hoogte met elkaar vergelijken, en constateren dat er weinig reden is om wat in de ene context aanvaardbaar wordt geacht (ik bedoel dan: aanpassen van de eis en/of het verweer aan de nadere gegevens en inzichten die na het interlocutoir beschikbaar komen), in de andere context als onaanvaardbaar aan te merken (en dan bedoel ik: betrekken van nadere gegevens die (ook) voor de grenzen van de aansprakelijkheid als relevant kunnen worden gekwalificeerd, in het debat in de schadestaatprocedure).
20 Ik merk op dat Tjong Tjin Tai in zijn in voetnoten 16 en 17 hiervóór genoemde artikel op p. 5 heeft gesuggereerd dat in een dergelijk geval de rechter die de "hoofdprocedure" besliste moet worden gevraagd, zijn uitspraak op de voet van art. 32 Rv. aan te vullen. Nog afgezien van de praktische bezwaren tegen dit voorstel (de procedure van art. 32 Rv. is niet goed toegesneden op een debat over aansprakelijkheid ten gronde, en de zaak wordt zo "uiteengetrokken" op een manier waardoor twee ten nauwste met elkaar samenhangende gegevens in twee verschillende procedures (moeten) worden beoordeeld), biedt deze suggestie geen oplossing voor het bepaald niet uitzonderlijke geval dat de gronden die in de schadestaatprocedure aan de orde komen, in de "hoofdprocedure" nog helemaal niet ter sprake zijn geweest; en dat de rechter die de hoofdprocedure beoordeelde dus niet zinvol kan worden voorgehouden dat er in de hoofdprocedure nog materie aan de orde was die een aanvulling van de in die procedure gegeven beslissing rechtvaardigt.
21 Het zojuist besprokene betekent niet dat in de hoofdprocedure niet mag worden verlangd dat de rechter alle daar aan hem voorgelegde geschilpunten naar behoren onderzoekt en "afhandelt"; en dat in voorkomend geval in hoger beroep of cassatie kan worden geklaagd wanneer dat niet is gebeurd (zie bijvoorbeeld HR 7 april 2000, NJ 2001, 32 m.nt. DA, rov. 3.10; HR 25 maart 1983, NJ 1984, 629 m.nt. CJHB, rov. 3.3). Maar als herstel langs deze weg niet is ondernomen (of dat geen succes heeft gehad) dringt zich eens te meer op dat het mogelijk zou moeten zijn om het desbetreffende geschilpunt, voorzover dat in de hoofdprocedure onbeslist is gebleven, alsnog in de schadestaatprocedure te betrekken.
22 In rov. 4.5.4 geeft het hof gemotiveerd aan waarom het een "bij benadering" bejegening van de relevante periode als verantwoord aanmerkt.
23 Het is immers (goed) denkbaar dat er malversaties van het ondergeschikte personeel (ten behoeve van zichzelf) plaatsvinden met medeweten van de directie of zelfs: op instigatie van de directie. Ik zou denken dat in het kader van het verwijt van verzwijging/bedrog waarop de vorderingen van [eiser] uitsluitend berustten, alléén relevant kan zijn, wat de terzake van verzwijging aangesprokenen wisten (of met aan opzet grenzende nalatigheid niet wisten). Wetenschap (met de zojuist geformuleerde kwalificatie) kan grond opleveren voor het verwijt van verzwijging; en dan doet maar zijdelings terzake of de wetenschap in kwestie malversaties ten voordele van de betrokken zelf of ten voordele van anderen betrof: relevant is alleen, in hoeverre de malversaties van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de waarde van de ondernemingen in kwestie.
24 HR 19 december 2003, NJ 2004, 386 m.nt. PCEvW, rov. 3.5 (uitleg uitspraak bestuursrechter); HR 7 november 2003, NJ 2004, 99 m.nt. TK, rov. 3.5; HR 3 mei 2002, NJ 2002, 348, rov. 3.2; HR 16 juni 2000, NJ 2000, 584 m.nt. CJHB, rov. 3.3; Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nr. 61 (bij noot 5, p. 134).
25 Het is immers denkbaar dat een onderhandelende partij kennis omtrent het onderhandelingsobject die zij aan bijzondere deskundigheid of aan eigen onderzoek ontleent, niet met de wederpartij hoeft te delen; zie voor aanwijzingen HR 19 juni 1959, NJ 1960, 59 m.nt. HB (de zaak van de Kantharos van Stevensweert).
26 Dit is in de vorige instanties, naar ik meen: terecht, gesteld en aangenomen; en het wordt in cassatie niet ter discussie gesteld.
27 Een vervolg op de hier genoemde zaak is thans in cassatie aanhangig onder zaaknr. C06/175HR. A - G Wuisman heeft daarin op 21 maart 2008 geconcludeerd. Deze zaak betreft echter vragen die voor de onderhavige zaak niet van belang zijn.
28 Asser - Rutten 4 - I, 1981, p. 225. Deze schrijver maakt op p. 226 een schijnbare uitzondering voor het eenmaal op grond van onrechtmatige daad verschuldigde schadebedrag; maar de daar gegeven toelichting maakt er weer gewag van dat vaststelling van het schadebedrag buiten art. 1286 om gaat (met als belangrijkste consequentie dat in voorkomend geval compensatoire rente in de schade kan worden opgenomen); Hofmann - Van Opstall, Het Nederlands Verbintenissenrecht (etc.), 1976, p. 286 - 287; Bloembergen, Schadevergoeding bij Onrechtmatige Daad, diss. 1965, p. 92 - 93.
29 Ik suggereer als voorbeeld: de vordering die ontstaat doordat men iemand wederrechtelijk een geldsbedrag afhandig maakt. De "link" tussen de onrechtmatige handelwijze en de verplichting tot (terug)betaling van het geldsbedrag is dan wel een erg nauwe; maar ook dan kan men de "onderliggende" geschonden norm (het verbod van diefstal/verduistering, oplichting of soortgelijke wederrechtelijke middelen om iemand geld afhandig te maken) nog wel onderscheiden van de enkele verbintenis tot (terug)betaling.
30 Zie bijvoorbeeld Verbintenissenrecht (losbl.), Rank, art. 119, aant. 17 (slot); Snijders, annotatie in NJ 1992, 83 onder 2b; Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 467, 473 en 474; anders Schadevergoeding (losbl.), Lindenbergh, art. 95, aant. 34 en 35; T&C Burgerlijk Wetboek boeken 5, 6, 7 en 8, 2007, Rank, art. 119, aant. 6; Asser - Hartkamp 4 - I, 1984 (en latere drukken), nr. 524.
31 Eerder heb ik aangegeven dat mij aannemelijk lijkt dat bij de vordering op grond van onrechtmatige daad maar bij uitzondering van een dergelijke verbintenis sprake zal zijn. Voor de vordering waar het in deze zaak om gaat (berustend op de stelling dat bedrog is gepleegd door verzwijging), waarvan ik in het midden laat of die als vordering op grond van onrechtmatige daad mag worden gekwalificeerd of dat die daarmee op één lijn mag worden gesteld, lijkt mij dat hetzelfde geldt. Ook dan gaat het niet om een verbintenis die, in de in art. 1286 BW (oud) bedoelde zin, uitsluitend betaling van een geldsbedrag tot voorwerp heeft.
32 HR 15 november 1996, NJ 1998, 314 m.nt. Grosheide, rov. 3.5.1 en HR 18 april 1986, NJ 1986, 567, rov. 3.3; zie ook HR 28 juni 1991, NJ 1991, 746, rov. 3.3.
33 Ik prijs mij gelukkig, zojuist op mijn bureau aan te treffen Ras - Hammerstein - Lewin, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba, 2008. Wat daar in nrs. 28 e.v. wordt gezegd is goeddeels van overeenkomstige toepassing voor het Nederlandse appelprocesrecht. Zie ook HR 23 maart 2007, NJ 2007, 333 m.nt. MRM, rov. 4.3; HR 30 september 2005, NJ 2007, 154 m.nt. Vranken, rov. 3.5.2.