Rolnr. C07/125HR
mr. J. Spier
Zitting 25 april 2008 (bij vervroeging)
[Eiseres]
(hierna: [eiseres])
[Verweerder]
(hierna: [verweerder])
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, zoals vastgesteld door de Rechtbank Amsterdam in rov. 1a tot en met 1h van haar vonnis van 19 november 2003. Ook het Hof Amsterdam is daarvan blijkens rov. 3.1 en 3.2 van zijn in cassatie bestreden arrest uitgegaan.
1.2 Op 15 juli 1998 heeft de sleepboot Titan (de Titan) van thans [eiseres] in de haven van IJmuiden geassisteerd bij het afmeren van m.s. Mineral Europe (het schip). Daartoe is van de Titan een sleepkabel vastgemaakt aan een op het achterdek van het schip staande bolder (twee achter elkaar geplaatste ijzeren palen op een verhoging). Nadat het schip was afgemeerd moest de sleepkabel weer van het schip worden losgemaakt.
1.3 Om het oog van de sleepkabel (het sleepoog) van de bolder te kunnen halen moest eerst de spanning op het sleepoog worden verminderd. Daartoe wordt vanaf het schip een signaal gegeven aan de sleepboot de kabel te laten vieren. Hierdoor komt het gewicht van de sleepkabel aan het om de bolder liggende sleepoog te hangen. Het sleepoog is door middel van een kleinere kabel (een zogeheten messengerline) verbonden met een achter de bolder op het dek staande lier (de winch). Door de messengerline met behulp van de winch een stukje in te halen, komt het gewicht van de sleepkabel via de messengerline op de winch te rusten. Vervolgens wordt de sleepkabel, door middel van de ropestopper (een touw of ketting die aan de ene kant, voor het sleepoog, aan de sleepkabel is vastgemaakt en aan de andere kant aan de bolder is vastgemaakt) verbonden met de bolder. Door vervolgens de messengerline een stuk te vieren komt het gewicht van de sleepkabel, via de ropestopper, weer op de bolder te rusten en is de spanning van het sleepoog afgehaald. Deze kan vervolgens van de bolder worden getild. Hierop wordt de messengerline weer een stukje ingehaald en kan de ropestopper worden verwijderd. Als dit is voltooid wordt aan de sleepboot wederom een signaal gegeven waarop deze de sleepkabel onder gelijktijdig vieren van de messengerline, inhaalt.
1.4 Op 15 juli 1998 heeft zich bij het losgooien van de sleepkabel aan de achterzijde van het schip een ongeval voorgedaan waarbij [verweerder] ernstig letsel heeft opgelopen. Nadat de messengerline eerst was aangespannen, werd een ropestopper van touw bevestigd, waarop de messengerline weer werd gevierd. Het sleepoog werd vervolgens, door onder anderen [verweerder], van de bolder getild en op het dek gelegd. Vervolgens begon, nog voor de ropestopper was verwijderd, de Titan met het inhalen van de sleepkabel. Hierdoor knapte de ropestopper en kwam de spanning van de sleepkabel op de messengerline te staan. [Verweerder] is daarbij bekneld geraakt tussen de strakgetrokken messengerline en de bolder.
2.1.1 Op 15 juli 1999 heeft [verweerder] [eiseres] gedagvaard voor de Rechtbank Amsterdam. Hij heeft, na vermeerdering van zijn eis bij akte in prima, gevorderd [eiseres] te veroordelen aan hem te betalen € 190.728,75 als voorschot op de overigens geleden schade, alsmede nog te lijden schade op te maken bij staat, zulks met nevenvorderingen.
2.1.2 Aan zijn vorderingen heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat het ongeval het gevolg is van door de bemanning van de Titan bij het losgooien van de sleepkabel gemaakte fouten. De bemanning was begonnen met het binnenhalen van de sleepkabel voordat daartoe vanaf het schip het signaal was afgegeven.(1)
2.2 [Eiseres] heeft ten verweer aangevoerd dat geen sprake was van een fout van haar bemanning nu vanaf het schip een signaal is gegeven dat de sleepkabel kon worden ingehaald. Daarenboven had haar bemanning voldoende gecontroleerd of de losgooiprocedure was voltooid. Zij heeft zich voorts beroepen op eigen schuld van [verweerder], nu bij het losgooien van de sleepkabel door de bemanning van het schip en [verweerder] in het bijzonder fouten zijn gemaakt. In strijd met de regels van goed zeemanschap is een ropestopper in plaats van een kettingstopper gebruikt, is de messengerline te strak op de winch gespannen, was deze op het moment van het ongeluk onbemand en is [verweerder] in de gevarenzone tussen de messengerline en de bolder gaan staan.
2.3 In haar onder 1.1 genoemde vonnis heeft de Rechtbank overwogen dat de bewijslast van de stellingen dat de bemanning van de Titan de sleepkabel is gaan inhalen zonder het daartoe bestemde signaal af te wachten, dan wel zonder voldoende te hebben gecontroleerd of het losmaken van de sleepkabel van de bolder was voltooid, op [verweerder] rust (rov. 4.1). Op basis van in het vonnis geciteerde, op een voorafgaand aan de procedure gehouden voorlopig getuigenverhoor gebaseerde, verklaringen meent de Rechtbank het bewijs van [verweerder]'s stellingen niet is geleverd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de bemanning van de Titan eerst is begonnen de sleepkabel in te halen nadat vanaf het schip een teken was gegeven (rov. 4.2 en 4.3). Op grond van nader besproken getuigenverklaringen oordeelt de Rechtbank dat [betrokkene 1] redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat veilig met het inhalen van de sleepkabel kon worden begonnen (rov. 4.4-4.8). [Verweerder]'s vorderingen worden afgewezen.
2.4 [Verweerder] heeft beroep ingesteld dat door [eiseres] is bestreden.
2.5.1 In zijn onder 1.1 genoemde arrest citeert het Hof uitvoerig de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen (rov. 4.1.5). Na vervolgens de grondslag van de vordering en het verweer te hebben weergegeven (rov. 4.3 en 4.4) wordt het oordeel van de Rechtbank dat de bewijslast op [verweerder] rust onderschreven (rov. 4.6.3).
2.5.2 Volgens het Hof moet op grond van de afgelegde getuigenverklaringen worden aangenomen dat zowel de bemanning van het schip als de bemanning van de Titan ervan uitgingen dat een teken vanaf het schip diende te worden gegeven voordat met het inhalen van de sleepkabel kon worden begonnen. Ook het Hof neemt deze werkwijze tot uitgangspunt(2) (rov. 4.9). Volgens het Hof is [verweerder] erin geslaagd te bewijzen dat de bemanning van de Titan een fout heeft gemaakt door de sleepkabel te gaan inhalen zonder het daartoe bestemde teken af te wachten. [Betrokkene 1] heeft derhalve niet kunnen aannemen dat veilig met het inhalen van de kabel kon worden begonnen (rov. 4.10).
2.5.3 Het Hof heeft hierop het verweer van [eiseres] beoordeeld dat onzorgvuldigheid op het achterdek tot het ongeval heeft geleid. Het gaat daarbij volgens [eiseres] om de volgende (samenwerkende omstandigheden) (rov. 4.12):
"1) voor het vastmaken van de sleepkabel is ten onrechte een touwstopper gebruikt en niet een ijzeren stopper;
2) de messengerline was met 4 à 6 slagen om de verhaalkop van de winch gelegd en niet met 1 à 2 slagen;
3) de hendels van de winch waren onbemand, zodat de messengerline niet snel kon worden gevierd;
4) [Verweerder] was in de gevarenzone gaan staan, tussen de bolder en de messengerline in, derhalve op een voor een zeeman verkeerde en onverantwoorde plaats."
Daaromtrent wordt overwogen:
"4.13.1. Ad 1) Vooropstaat dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, indien de juiste procedure was gevolgd en door [betrokkene 1] het vereiste teken was gegeven. De omstandigheid dat in het onderhavige geval gebruik is gemaakt van een stopper van touw en niet van een ijzeren stopper leidt niet tot de conclusie dat de door [betrokkene 1] gemaakte fout niet aan hem kan worden toegerekend. [Eiseres] heeft weliswaar betoogd dat de ropestopper door een andere oorzaak dan door het aantrekken van de sleepkabel is gebroken. Daarvoor heeft zij echter onvoldoende onderbouwing gegeven; het gebruik van een ijzeren stopper maakt niet dat het causaal verband tussen de handeling van [betrokkene 1] en het ongeval wordt doorbroken.
4.13.2. Ad 2) Volgens [eiseres] had bij 1 à 2 slagen iemand de messengerline kunnen vieren of was deze vanwege haar eigen gewicht van de sleeptros afgegleden. [Verweerder] heeft daartegenover aangevoerd dat de vraag of de messengerline 1 à 2 of meer keren om de verhaalkop wordt gedragen niet zozeer wordt bepaald door de mogelijkheid snel op een calamiteit te kunnen reageren als wel door motieven van stevigheid en degelijkheid (conclusie van repliek, blz. 8). Bovendien zou volgens [verweerder] tussen het moment waarop de messengerline strak kwam te staan en waarop hij werd gegrepen niet voldoende tijd zijn geweest voor menselijk ingrijpen (het 1osmaken van de messengerline van de winch). [Verweerder] acht het voorts niet waarschijnlijk dat de messengerline vanwege de daarop door de sleeptros uitgeoefende trekkracht losgeschoten zou zijn. Zijns inziens zou de messengerline eerst strak zijn komen te staan en pas daarna trekkracht op de winch zijn gaan uitoefenen en wellicht van de winch losschieten. Bij het strak komen te staan is [verweerder] gegrepen. Indien de messengerline daarna zou zijn losgeschoten zou het letsel van [verweerder] waarschijnlijk niet veel anders zijn geweest, aldus [verweerder] (pleitnota in hoger beroep, nrs. 29 en 30).
Nu [eiseres] bij de gemotiveerde betwisting van haar stelling inzake de messengerline nalaat haar standpunt met betrekking tot dit punt nader te adstrueren gaat reeds daarom het hof aan haar stelling voorbij.
4.13.3. Ad 3) Volgens [eiseres] hadden de hendels van de winch bemand moeten zijn om de messengerline snel te laten vieren. [Verweerder] betwist dat de hendels van de winch continu bemand moeten zijn. Bovendien had de bediener van de winch het onderhavige ongeluk niet kunnen voorkomen, aldus [verweerder] (conclusie van repliek, blz. 9).
Ook met betrekking tot dit punt geldt dat [eiseres] onvoldoende adstrueert in hoeverre de omstandigheid dat ten tijde van het ongeval de winch niet was bemand tot het ongeluk heeft geleid.
4.13.4. Ad 4) [Verweerder] heeft met betrekking tot het verwijt van [eiseres] dat hij zich ten tijde van het ongeval in de gevarenzone bevond aangevoerd dat hij op dat moment [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hielp het sleepoog van de bolder af te tillen. Zijns inziens is het onmogelijk het gebied rond de bolders te mijden op de enkele cruciale momenten. Nu de messengerline slack lag en de ropestopper was bevestigd en strak stond mocht hij ervan uitgaan dat hij het desbetreffende gebied kon betreden, aldus [verweerder] (conclusie van repliek, blz. 9).
Dat [verweerder] zich ten tijde van het ongeval op de plek des onheils bevond is naar het oordeel van het hof niet relevant. Aan de bemanning van de Titan was immers nog geen teken gegeven dat met het inhalen van de sleepkabel kon worden begonnen. Zolang dat teken nog niet was gegeven behoefde [verweerder] geen rekening te houden met de mogelijkheid dat de bemanning van de Titan al met het inhalen van de sleepkabel zou beginnen zodat de zone waarin hij zich bevond onveilig was geworden."
2.5.4 Volgens het Hof kan ook hetgeen verder nog door [eiseres] is aangevoerd niet tot een ander oordeel leiden dan dat de schade is veroorzaakt doordat de bemanning van de Titan voortijdig was begonnen met het losmaken van de sleepkabel (rov. 4.13.5). Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] te vergoeden de door hem geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat.
2.6 [Eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
3.1 Het cassatiemiddel zet geheel in op pretense eigen schuld van [verweerder].
3.2 Naar reeds uit de tekst van de wet (art. 6:101 lid 1 BW)(3) volgt, gaat het bij "eigen schuld" met name om beoordeling van de wederzijdse causaliteit, met dien verstande dat op de uitkomst van die afweging een billijkheidscorrectie kan worden toegepast. In een situatie als de onderhavige ([verweerder] heeft onweersproken aangevoerd dat hij door het ongeval ernstig is gewond) zal een billijkheidscorrectie hooguit te zijnen voordele uitpakken.(4) Redelijkerwijs valt uit te sluiten dat op grond van die correctie een groter deel van de schade voor rekening van [verweerder] moet blijven dan zijn causale bijdrage.
3.3 Voor een geslaagd beroep op eigen schuld is (dus) minimaal een conditio sine qua non-verband vereist tussen de schade en de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheid.(5)
4. Bespreking van het middel
4.1 Onderdeel 1 klaagt erover dat 's Hofs vaststelling in rov. 4.4 en 4.12 van het verweer van [eiseres] onbegrijpelijk is. [Eiseres] heeft namelijk niet alleen aangevoerd dat de door het Hof in rov. 4.12 genoemde omstandigheden tot het ongeval hebben geleid, maar ook dat die omstandigheden zijn aan te merken als onzorgvuldigheden en fouten aan boord van het schip en van [verweerder] zelf. Het Hof zou evenwel niet op eigen schuld verweer zijn ingegaan.
4.2.1 De steller van het middel kan worden toegegeven dat het Hof in rov. 4.4 en 4.12 - waarin het verweer van [eiseres] wordt samengevat - niet met zoveel woorden spreekt van eigen schuld. M.i. is evenwel voldoende duidelijk dat het Hof daarop wél het oog heeft. Immers wordt gesproken van "(samenwerkende) oorzaken" (rov. 4.12 eerste alinea). Nu het bij beoordeling van een beroep op eigen schuld primair gaat om een afweging van de onderlinge causaliteit, is zinvol om te onderzoeken of daadwerkelijk sprake is van "samenwerkende oorzaken".
4.2.2 Wanneer het Hof de vraag of sprake is van samenwerkende oorzaken verderop ontkennend beantwoordt, wordt tot uitdrukking gebracht dat van een (mede) oorzaak aan de zijde van [verweerder] geen sprake is. Daaruit vloeit voort (al zegt het Hof dat inderdaad niet met zoveel woorden) dat het beroep op eigen schuld mislukt.
4.3 Voor zover evenwel - anders dan hiervoor verdedigd - zou moeten worden aangenomen dat het Hof het beroep op eigen schuld niet heeft besproken, is de klacht geen beter lot beschoren omdat het - voor zover niet reeds voordien afgehandeld - in de schadestaatprocedure moet worden beslecht.(6) Van een aantal verweren is, zoals hierna wordt aangegeven, m.i. evenwel boven redelijke twijfel verheven dat zij geen eigen schuld van [verweerder] kunnen opleveren.
4.4 Onderdeel 2 verwijt het Hof niet te hebben beslist op het eigen schuld verweer. In rov. 4.13.1 t/m 4.13.5 van zijn arrest gaat het Hof, volgens het onderdeel, slechts in op de vraag of de aangevoerde omstandigheden het causaal verband hebben doorbroken en/of deze maken dat het ongeval niet meer aan het personeel van [eiseres] kan worden toegerekend. Het gaat echter om de vraag of de omstandigheden hebben kunnen bijdragen aan het ongeval en/of de omvang van de schade.
4.5.1 Rov. 4.13 bouwt voort op rov. 4.12. Daarom ligt voor de hand dat zij in dezelfde sleutel (die van de "samenwerkende oorzaken" in de sub 4.2 bedoelde zin) moet worden verstaan.
4.5.2 Aldus opgevat oordeelt het Hof met betrekking tot drie door [eiseres] gevoerde verweren (in rov. 4.13.1-4.13.3) dat zij te weinig heeft aangevoerd dat de conclusie kan dragen dat tussen de in die verweren aangevoerde omstandigheden en de schade een conditio sine qua non-verband bestaat. In rov. 4.13.4 oordeelt het Hof in gelijke zin, met dien verstande dat dat oordeel niet berust op de stelling dat te weinig is aangevoerd. Deze rov. berust integendeel op een inhoudelijke beoordeling van het daar besproken verweer. De juistheid van deze - op het ontbreken van causaal verband geënte - oordelen wordt niet bestreden. Zij kunnen 's Hofs oordeel dragen. Reeds daarop stuit de klacht af.
4.6 Het onderdeel gaat verder in abstracto in op de aangevoerde omstandigheden. Die klacht wordt verderop nader uitgewerkt. Bij de bespreking van de resterende onderdelen wordt deze klacht meegenomen.
4.7 Onderdeel 3 bouwt op de eerdere klachten voort; het ziet expliciet op 's Hofs oordeel in rov. 4.13.1 over het verweer dat gebruik is gemaakt van een touwstopper in plaats van een ijzeren stopper.
4.8 Deze klacht faalt op twee zelfstandige gronden:
a. omdat 's Hofs op het ontbreken van het c.s.q.n.-verband gebaseerde oordeel (omdat niet voldoende is aangevoerd dat een beroep op eigen schuld/aanwezigheid van een "mede oorzaak") kan dragen) niet wordt bestreden;
b. niet valt in te zien waarom en in het onderdeel niet wordt uitgelegd dat de hier bedoelde omstandigheid in de risicosfeer van [verweerder] valt en waarom zij hem rechtens zou mogen worden toegerekend. Het onderdeel geeft evenmin aan dat [eiseres] op dit punt in feitelijke aanleg iets heeft aangevoerd. Ook de s.t. van mr Snijders zwijgt hierover stil.(7)
4.9 Onderdeel 5 zet in op 's Hofs oordeel over [eiseres]s verwijt dat de messengerline ten tijde van het ongeval met te veel slagen om de verhaalkop van de winch was gelegd en dat de winch ten onrechte onbemand was (rov. 4.13.2 en 4.13.3).
4.10 Deze klachten falen op de onder 4.8 genoemde gronden.
4.11.1 Onderdeel 4a ziet op het verweer dat [verweerder] tussen de messengerline en de border instond hetgeen levensgevaarlijk was en dus niet getuigt van goed zeemanschap (naar over de hele wereld bestaande inzichten). Als relevant gevaar noemt het onderdeel golfslag als gevolg van een passerend schip. Het Hof had op een en ander moeten ingaan.
4.11.2 Onderdeel 4b voert aan dat 's Hofs in rov. 4.13.4 tweede alinea verwoorde oordeel niet opgaat vanwege "het levensgevaarlijke risico dat, door welke oorzaak ook, plotseling teveel spanning op de kabel komt te staan, zodat die maatregelen óók met betrekking tot de door het Hof aangenomen fout aan boord van de Titan - het te vroeg inhalen van de kabel - genomen behoorden te worden."
4.12.1 In rov. 4.13.4 oordeelt het Hof andermaal dat door [eiseres] te weinig is aangevoerd dat de slotsom kan wettigen dat tussen de door [eiseres] genoemde omstandigheid en de schade een c.s.q.n.-verband bestaat. Het Hof is aldus wél ingegaan op het verweer. Bij het ontbreken van zo'n verband kan een beroep op eigen schuld immers niet slagen. Onderdeel 4 stuit reeds hierop af.
4.12.2 In dit verband stip ik nog aan dat het onderdeel (terecht) niet bestrijdt dat [eiseres], gelet op het verweer van [verweerder], te weinig heeft aangevoerd om haar stelling plausibel te maken; zie nader onder 4.16.
4.13.1 Onderdeel 4b faalt bovendien omdat niet wordt aangegeven waar in feitelijke aanleg beroep is gedaan op "welke oorzaak ook". Het onderdeel, in zijn geheel gelezen, doet slechts beroep op het gevaar van golfslag als gevolg van een passerend schip.
4.13.2 Ook in het kader van art. 6:101 BW komt betekenis toe aan het relativiteitsvereiste.(8) Uitgaande van de eigen door het onderdeel genoemde stellingen van [eiseres] was de reden dat [verweerder] zich niet ter plekke had mogen bevinden slechts gelegen in een gevaar dat zich in casu niet heeft verwezenlijkt. Aldus is niet voldaan aan het relativiteitsvereiste.
4.14.1 Mogelijk (ik denk het niet) moet rov. 4.13.4 anders worden verstaan dan zojuist vermeld en wel aldus dat:
a. sprake is van een zo ernstige fout van [eiseres] (in deze lezing: verzaking van een veiligheidsnorm ter voorkoming van ernstig letsel) dat de eventuele fout van [verweerder] daarbij in het niet valt;(9)
b. de causale bijdrage van [eiseres] zó groot is dat de eventuele causale bijdrage van [verweerder] daarbij in het niet valt. In deze lezing is er dus mogelijk wél een zekere causale bijdrage (samenwerkende oorzaakaan de zijde) van [verweerder], maar is deze (indien al aanwezig) verwaarloosbaar klein.
4.14.2 Als 's Hofs arrest wordt gelezen op een van de zojuist vermelde wijzen falen de klachten omdat zij deze lezing(en) niet bestrijden.
4.15 Ambtshalve voeg ik hieraan nog toe dat een eventuele eigen "schuld" van [verweerder], die hooguit beperkt zou zijn in het licht van de ernstige fout (gelegen in schending van een veligheidsverplichting) van [eiseres] en de aanzienlijke causale bijdrage van de handelwijze van haar personeel m.i. door de billijkheidscorrectie ongedaan zou worden gemaakt.(10) Daarom mist [eiseres] belang bij haar klacht.
4.16.1 Ten overvloede stip ik nog aan dat [eiseres] weliswaar heeft aangevoerd dat [verweerder] op een gevaarlijke plaats stond (mr Snijders wijst daar terecht op)(11) maar niet heeft aangevoerd dat het ongeval achterwege zou zijn gebleven wanneer hij zich op een andere plaats in de buurt van de gebroken kabel zou hebben bevonden. Nu - naar 's Hofs in cassatie terecht niet bestreden (want feitelijke en alleszins begrijpelijke oordeel) - de bemanning van de Titan nog niet mocht overgaan tot het inhalen van de sleepkabel én door [verweerder] bij die kabel nog werkzaamheden moesten worden verricht, valt zonder nadere toelichting ook niet in te zien waarom het ongeval achterwege zou zijn gebleven wanneer [verweerder] op een andere plaats (maar wel in de buurt van de kabel) zou hebben gestaan. Uit rov. 4.1.4 vloeit voort dat [verweerder] (klaarblijkelijk onvermijdelijkwijs) in de buurt van de kabel moest staan.
4.16.2 Met name bij pleidooi in appèl heeft [eiseres] betoogd dat men uiterst voorzichtig moet zijn als wordt gewerkt met touwwerk waarop spanning staat; daarom stond [verweerder] op de verkeerde plaats (pleitnota mr Bannier onder 4b blz. 6). [Eiseres] doet evenwel niet uit de doeken hoe haar advies in de praktijk kan worden gebracht wanneer werkzaamheden worden verricht om de kabel los te maken (zie onder 4.16.1 in fine).
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Rov. 2.2 van het vonnis.
2 Dat laatste is een parafrase van rov. 4.9.12.
3 Zie nader Schadevergoeding art. 101 (Boonekamp) aant. 4.
4 Vgl. HR 22 april 2005, NJ 2006, 20 rov. 3.8.3.
5 A-G Hartkamp voor HR 28 november 1986, NJ 1987, 507; Asser-Hartkamp I (2004) nr 448a en mijn mon. Nieuw BW B36 nr 6. Volgens Boonekamp zijn uitzonderingen denkbaar: Schadevergoeding art. 101 aant. 4. Dat is ongetwijfeld juist in gevallen zoals HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328; JAR 2006, 100. Voor het overige plaats ik een vraagteken bij zijn stelling omdat ook voor een omstadigheid die voor risico van de benadeelde komt m.i. geldt dat ten minste een c.s.q.n.-verband tussen die omstandigheid en de schade vereist is. Voor de onderhavige zaak is dat verder zonder belang. Mogelijk versta ik Boonekamp niet geheel goed en zegt hij niet meer of anders dan dat bij een omstandigheid als zojuist bedoeld niet zozeer sprake is van "medeveroorzaking van de schade", d.i. is een eigen bijdrage van de benadeelde.
6 Zie o.a. HR 24 november 2006, NJ 2007, 539 HJS rov. 4.5; zie uitvoerig ook de s.t. van mrs De Bie Leuvelink Tjeenk en Vlasblom onder 10-14.
7 Zie over deze problematiek uitvoerig Schadevergoeding art. 101 (Boonekamp) aant. 13.
8 In die zin ook Schadevergoeding art. 101 aant. 7.2 en 12.2 met verdere vindplaatsen.
9 Zie nader Schadevergoeding art. 101 aant. 17.7 met verdere bronnen en Asser-Hartkamp I nr 448a. Het gaat in deze benadering om toepassing van de billijkheidscorrectie.
10 Vgl. HR 22 april 2005, NJ 2006, 20. Ter vermijding van misverstand: ook het meewegen van de ernst van de fout geschiedt met behulp van deze correctie.
11 Daarbij verdient nog vermelding dat dit verweer in de mva onder 11 anders wordt ingekleed dan in prima.