ECLI:NL:PHR:2008:BD2446

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00888/07
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 00888/07
Mr. Vellinga
Zitting: 20 mei 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens "poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met verbeurdverklaring als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend en de zaak buiten aanwezigheid van verdachte heeft afgedaan omdat de dagvaarding in hoger beroep voor de zitting van 22 augustus 2006 niet op de juiste wijze aan de verdachte zou zijn betekend.
4. In cassatie komt de verdachte geen beroep toe op gebreken in de betekening van de dagvaarding in hoger beroep noch op de in HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, m. nt. Sch gegeven aanvullende regels voor het aanwezigheidsrecht nu verdachtes raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en niet over enig betekeningsgebrek dan wel over enige schending van enige regel van aanwezigheidsrecht heeft geklaagd.(1)
5. Het middel faalt.
6. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring voor wat betreft verdachtes daderschap niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd.
7. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 25 februari 2006 te Utrecht om ongeveer 3.30 uur, aan de Westerdijk 6 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit die woning weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak het/een cilinderslot van het toegangshek tot die woning heeft verbroken/geforceerd/verwijderd en vervolgens een steen/kei door een ruit van de/een schuifpui van die woning heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
8. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent-rechercheur van politie, Politie Utrecht, district Utrecht-Noord, afdeling wijkrecherche, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0914/06-003478 en gesloten op 26 februari 2006, gevoegde in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent van politie Utrecht, district Utrecht-Noord, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-065283, gedateerd 25 februari 2006, dossierpagina 15-17, voor zover inhoudende als aangifte van [benadeelde partij 2], zakelijk weergegeven:
In appartement Westerdijk 6 te Utrecht woont [benadeelde partij 1]. Op zaterdag 25 februari 2006 omstreeks 03.30 uur lag ik te slapen in mijn woning. Vanuit mijn slaapkamerraam heb ik goed zicht op het toegangshek aan de Westerdijk. Ik werd wakker, want ik hoorde glasgerinkel. Ik keek uit mijn slaapkamerraam en zag dat in de ruit van de schuifpui aan de achterzijde van het appartement van [benadeelde partij 1] een gat zat. Een paar minuten later hoorde ik bij het toegangshek aan de Westerdijk gerommel. Ik zag dat bij het hek een persoon voorover gebogen stond. Ik zag dat deze persoon met iets dat licht gaf bij het hek stond te rommelen. Ik zag dat zijn schoenen iets van een lichte kleur hadden. Ik ben net in het appartement van [benadeelde partij 1] geweest en zag dat er een steen in de keuken lag. Ook heeft u mij het toegangshek laten zien. Ik zag dat het slot geforceerd is. Ik zag dat het slot er helemaal uit was.
Benadeelde: [benadeelde partij 1].
2. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent-rechercheur van politie, Politie Utrecht, district Utrecht-Noord, afdeling wijkrecherche, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0914/06-003478 en gesloten op 26 februari 2006, gevoegde in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3], agent van politie Utrecht, district Utrecht-Noord, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-065283, gedateerd 25 februari 2006, dossierpagina 24-25, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 3], zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 25 februari 2006, omstreeks 03.25 uur, schrok ik wakker van een raar geluid. Ik rende naar de woonkamer. Ik zag een manspersoon hard wegrennen in de richting van de David van Mollemstraat te Utrecht. Ik kan de man als volgt omschrijven: blanke man, ongeveer 1.80 meter lang, slank postuur, blauwe spijkerbroek, marine blauwe gewatteerde jas/regenjas tot op de heupen, capuchon op zijn hoofd.
Ik zag dat de man die ik eerder heb omschreven na enkele minuten weer terug kwam. Ik zag dat de man naar de toegangsdeur van de binnenplaats liep. Ik zag aan de schaduwen op de muur naast de toegangsdeur, dat de man bij de toegangsdeur stond. Vervolgens zag ik dat de man wegliep over de Westerdijk in de richting van de David van Mollemstraat. Vervolgens versnelde de man zijn looppas. Toen de man ter hoogte van de hoek Westerdijk, David van Mollemstraat was aangekomen, zag ik een politieauto over de David van Mollemstraat rijden. Ik zag dat de politieauto voorbij de man reed en direct hierop keerde en in de richting van de man reed.
3. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent-rechercheur van politie, Politie Utrecht, district Utrecht-Noord, afdeling wijkrecherche, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0914/06-003478 en gesloten op 26 februari 2006, gevoegde in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3], agent van politie Utrecht, district Utrecht-Noord, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-065283, gedateerd 25 februari 2006, dossierpagina 18-20, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 25 februari 2006, omstreeks 03.35 uur, kregen wij het verzoek om te gaan naar de Westerdijk 6 te Utrecht. Aldaar zou een man getracht hebben in te breken. De man was gekleed in een blauwe gewatteerde jas.
Op zaterdag 25 februari 2006, omstreeks 03.38 uur, bevonden wij ons op de David van Mollemstraat te Utrecht. Ter hoogte van de Westerdijk zag ik een manspersoon lopen komende vanaf de Westerdijk en gaande in de richting van de David van Mollemstraat. Ik zag dat de man met versnelde pas liep. Ik kan de man als volgt omschrijven: blanke man, ongeveer 1.80 meter lang, slank postuur, blauwe spijkerbroek, marine blauwe gewatteerde jas, zwarte capuchon op zijn hoofd, lichte sportschoenen. Hierop keerden wij ons voertuig en hielden de verdachte staande. Ik zag dat de verdachte een kleine zwarte zaklamp uit zijn linkerjaszak haalde. Ik haalde een schroevendraaier met een blauw handvat uit de linkerbroekzak van de verdachte."
9. De toelichting op het middel bevat de klacht dat "het enkele feit dat een getuige requirant in de buurt van de Westerdijk ziet lopen (...) onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van poging tot inbraak te komen". Uit de bewijsmiddelen 2 en 3 kan, aldus de toelichting, slechts volgen dat verdachte - een blanke man, ongeveer 1.80 meter lang, slank postuur, blauwe spijkerbroek, marine blauwe gewatteerde jas/regenjas tot op de heupen, capuchon op zijn hoofd - in de buurt van de Westerdijk heeft gelopen en later door de politie is aangehouden.
10. De bewijsmiddelen, gelezen in onderling verband en samenhang, houden in dat de verdachte ten tijde van de aanhouding voldeed aan het signalement van de persoon die nadat een steen was gegooid door een ruit van de schuifpui van een aan de Westerdijk te Utrecht gelegen woning, met iets dat licht gaf stond te rommelen aan de aan de Westerdijk gelegen toegang van de binnenplaats en enkele minuten tevoren na het horen van een raar geluid was weggerend en daarna weer was teruggekomen. Voorts in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de aanhouding over een zaklamp, dus over iets dat licht gaf beschikte, en kennelijk doende was zich toegang tot bedoelde binnenplaats te verschaffen kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte degene was die de bewezenverklaarde poging tot inbraak heeft gepleegd.
11. Het middel faalt.
12. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, m. nt. Sch, rov. 3.41.