ECLI:NL:PHR:2008:BF0756

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03612/06
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep en de gevolgen voor de bevoegdheid van het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de intrekking van een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen een veroordeling door de Politierechter te Groningen. De verdachte was op 4 juli 2006 door het Gerechtshof te Leeuwarden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De advocaat van de verdachte, Mr. D.C. Keuning, heeft op 15 juni 2006, vijf dagen voor de zitting, het hoger beroep ingetrokken. Dit werd bevestigd door een akte van intrekking die aan de cassatieschriftuur was toegevoegd. Het Hof heeft de zaak echter behandeld, ondanks de intrekking, wat leidde tot de vraag of het Hof bevoegd was om een uitspraak te doen.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet langer bevoegd was om op het aangewende rechtsmiddel een beslissing te nemen, aangezien het hoger beroep door de intrekking niet langer voor hoger beroep vatbaar was. De Hoge Raad benadrukt dat de intrekking van het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze was gedaan, conform de wettelijke bepalingen. De Hoge Raad concludeert dat het middel slaagt en vernietigt de bestreden uitspraak, waarbij het de zaak zelf afdoet door te verstaan dat het ingestelde hoger beroep is ingetrokken.

Deze uitspraak onderstreept het belang van de juiste procedure bij het intrekken van rechtsmiddelen en de gevolgen daarvan voor de bevoegdheid van de gerechtshoven. De Hoge Raad bevestigt dat een intrekking van een hoger beroep leidt tot een verlies van de bevoegdheid van het Hof om over de zaak te oordelen, ongeacht of het Hof op de hoogte was van de intrekking tijdens de behandeling van de zaak.

Conclusie

Nr. 03612/06
Mr Machielse
Zitting 9 september 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte op 4 juli 2006 ter zake van primair "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar en tevens veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor tweehonderdveertig uren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft Mr M.C. van Linde, advocaat te Groningen, cassatie ingesteld. Mr D.C. Keuning, advocaat te Groningen, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het hof de zaak heeft behandeld hoewel het hoger beroep was ingetrokken.
3.2. In deze zaak heeft zich het volgende voorgedaan. Namens de verdachte heeft mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen, op 19 december 2005 hoger beroep tegen de veroordeling door de Politierechter te Groningen tegen het vonnis van 5 december 2005 ingesteld.(1) Op 19 december 2005 is de dagvaarding voor de zitting van 20 juni 2006 van het Gerechtshof te Leeuwarden aan de gemachtigde raadsman van verdachte in persoon uitgereikt.
3.3. Aan de cassatieschriftuur is een kopie akte intrekking rechtsmiddel gevoegd, waarvan ik het origineel niet bij de door het hof aan de Hoge Raad toegezonden stukken heb aangetroffen. Uit die akte blijkt dat Mr. D.C. Keuning, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd, namens de verdachte op 15 juni 2006, vijf dagen voorafgaande aan de zitting, bij de griffie van de rechtbank te Groningen, het hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter te Groningen heeft ingetrokken. Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 20 juni 2006 blijkt dat de zaak bij verstek (zonder dat zich overigens een raadsman heeft gesteld) is behandeld. Het hof heeft het vonnis van de Politierechter vernietigd en een arrest gewezen als onder nummer 1. omschreven.
3.4. In onderhavige zaak is de volgende bepaling van belang:
Art. 453 lid 1 Sv
Uiterlijk tot den aanvang der behandeling van het verzet, beroep of bezwaarschrift kan degene door wien het rechtsmiddel is aangewend, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
Voorop staat dat de gerechtshoven ingevolge art. 60 lid 1 RO in hoger beroep oordelen over de daarvoor vatbare vonnissen in strafzaken in hun ressort. Het hof is niet langer bevoegd om op het aangewende rechtsmiddel een beslissing te nemen zodra het is ingetrokken aangezien het vonnis door de intrekking niet (langer) voor hoger beroep vatbaar is. Daarbij is niet beslissend of het Hof ten tijde van de behandeling van de zaak de beschikking had over de akte van intrekking of anderszins van de intrekking op de hoogte was.(2)
3.5. Blijkens de informatie verstrekt door de rechtbank te Groningen aan een medewerker van het Wetenschappelijk Bureau van de Hoge Raad op 25 juni 2008, heeft de raadsman van verdachte inderdaad het hoger beroep op 15 juni 2006 ingetrokken. De originele akte zou zich in het dossier behoren te vinden. Aangezien in redelijkheid niet eraan kan worden getwijfeld dat het hoger beroep inderdaad is ingetrokken, zal na terugwijzing of verwijzing slechts kunnen worden vastgesteld dat het hoger beroep is ingetrokken. Nu het hoger beroep voor de aanvang van de behandeling in hoger beroep, dus tijdig, en op de juiste wijze, namelijk overeenkomstig het bepaalde in art. 454 Sv, is ingetrokken, was het Hof niet bevoegd in hoger beroep over het vonnis van de rechtbank te oordelen.
3.6. Het middel slaagt. De Hoge Raad kan volstaan met het vernietigen van het bestreden arrest en verstaan dat het ingestelde hoger beroep is ingetrokken.(3)
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zelf zal afdoen door de bestreden uitspraak aldus te verstaan dat het ingestelde hoger beroep is ingetrokken.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Voor alle duidelijkheid: de Officier van Justitie heeft geen hoger beroep ingesteld.
2 Zie HR 21 juni 2005, nr. 01361/04; HR 10 oktober 2006, nr. 03024/05.
3 Vgl. HR 12 april 1988, NJ 1988, 932; HR 16 april 2002, nr. 00452/01; HR 3 juli 2007, LJN: BA5041.