ECLI:NL:PHR:2008:BF2278
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. L. Strikwerda
- Rechtspraak.nl
Verlies van het Nederlanderschap door Surinaamse nationaliteit ingevolge Toescheidingsovereenkomst
In deze zaak gaat het om het verlies van het Nederlanderschap van de verzoeker, die van rechtswege de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen op basis van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verzoeker tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 maart 2008, waarin het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap werd afgewezen. De verzoeker stelt dat de rechtbank heeft miskend dat de Toescheidingsovereenkomst geen bepaling bevat die het verlies van de Nederlandse nationaliteit bij het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit regelt. De Hoge Raad oordeelt echter dat uit artikel 2 lid 1 van de Toescheidingsovereenkomst volgt dat het van rechtswege verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit het verlies van het Nederlanderschap met zich meebrengt.
Daarnaast stelt de verzoeker dat hij, door het verstrekken van een Nederlands paspoort op 4 april 1990, impliciet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De Hoge Raad verwerpt ook deze klacht, omdat geen enkele bepaling in de Toescheidingsovereenkomst of de Rijkswet op het Nederlanderschap deze conclusie ondersteunt. De Hoge Raad concludeert dat het cassatieberoep niet kan leiden tot een andere uitkomst en dat de klachten van de verzoeker ongegrond zijn. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie, en de Hoge Raad verwerpt het beroep met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.