ECLI:NL:PHR:2008:BF3299
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bleichrodt
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en schending van de redelijke termijn in ontnemingszaken
In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad van 16 december 2008, waarin de vraag aan de orde is of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden in de cassatiefase. De veroordeelde, aangeduid als [betrokkene], was door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 36.000,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De raadsman van de veroordeelde heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden. Dit verweer is door het Hof verworpen, waarbij het Hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat tegen een medeverdachte geen ontnemingsvordering is ingesteld, niet leidt tot schending van het gelijkheidsbeginsel.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de veroordeelde opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft echter ook bevestigd dat de overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet in gevaar komt door een overschrijding van de redelijke termijn, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak diende te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen, en het Hof had het verweer op toereikende gronden verworpen. De zaak illustreert de complexiteit van ontnemingszaken en de noodzaak om zowel de redelijke termijn als het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen.