ECLI:NL:PHR:2008:BF3317
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Gebruik van een vervalst identiteitsbewijs en bewijsbestemming volgens artikel 225 Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of het gebruik van een vervalst identiteitsbewijs, in dit geval een zogenaamd 'Roma-paspoort', kan worden aangemerkt als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van een vervalst identiteitsbewijs op 21 april 2006 te Vught, waarbij zij dit document ter legitimatie overhandigde aan een medewerker van de Penitentiaire Inrichting Nieuw Vossenveld. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de vervalsing van het document en dat het 'Roma-paspoort' in het maatschappelijk verkeer betekenis heeft als bewijs van identiteit.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld door te concluderen dat het 'Roma-paspoort' als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, kan worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukte dat de erkenning van een document als identiteitsbewijs niet noodzakelijk is voor de bewijsbestemming. Het Hof had voldoende gemotiveerd dat het document, ondanks dat het niet als officieel identiteitsbewijs wordt erkend, in de praktijk wel degelijk als zodanig wordt gebruikt en dat de verdachte dit document ook daadwerkelijk als bewijs van haar identiteit heeft gepresenteerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het middel van cassatie, dat zich richtte tegen de verwerping van het verweer dat het 'Roma-paspoort' geen bewijsbestemming had, faalde. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof en verwierp het beroep, waarbij werd vastgesteld dat er geen gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.