ECLI:NL:PHR:2008:BF3779

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10389
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak, die betrekking heeft op de verjaring van strafbare feiten en de redelijke termijn in cassatie, is de verdachte door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voor verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft op 4 mei 2005 beroep in cassatie ingesteld, en de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de overschrijding van de termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar tot strafvermindering. De Hoge Raad heeft ambtshalve opgemerkt dat de verjaringstermijn voor de tenlastegelegde feiten is verstreken, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor deze feiten. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging voor de verjaring, alsook tot vermindering van de opgelegde straf voor de overige feiten. De zaak illustreert de toepassing van de redelijke termijn en verjaring in het strafrecht, en de gevolgen daarvan voor de strafvervolging.

Conclusie

Nr. 07/10389
Mr. Vellinga
Zitting: 23 september 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch in de zaak met parketnummer 02-019015-02 wegens "diefstal", in de zaak met parketnummer 02-006149-02 wegens 1. "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", en in de zaak met parketnummer 02-017891-02 wegens 1. "medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting", 3. "diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en 4. "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Daarnaast is verdachte in de zaak met parketnummer 02-006149-02 wegens 2. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", en 3. "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot telkens twee weken hechtenis. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van een inbeslaggenomen voorwerp, als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
4. De verdachte heeft op 4 mei 2005 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 5 juli 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat sedert het instellen van cassatie ruim meer dan 24 maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
5. Anders dan in de toelichting van het middel wordt verdedigd leidt de overschrijding van bedoelde termijn - gelet op HR 17 juni 2008, LJN BD2578 (r.o.v. 3.5.1- 3.5.2), niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging maar - zoals subsidiair wordt betoogd - tot strafvermindering.
6. Het middel slaagt ten dele.
7. Ambtshalve wijs ik op het volgende.
8. In de zaak met parketnummer 02-006149-02 is aan verdachte onder 2 en 3 tenlastegelegd dat:
"2.
hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Molensingel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Molensingel, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden;"
9. Het hiervoor onder 2 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 107 lid 1 (oud) Wegenverkeerswet 1994 in verbinding met art. 177 lid 1 onder a (oud) van de Wegenverkeerswet 1994 en is op grond van art. 178 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 een overtreding. Het hiervoor onder 3 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 30 lid 4 (oud) Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en is ingevolge art. 36 van die wet een overtreding.
10. Ingevolge het bij Wet van 16 oktober 2005, Stb. 2005, 595, per 1 januari 2006 gewijzigde art. 72 lid 2 Sr, gold voor overtredingen een maximale verjaringstermijn van vier jaren; vgl. HR 30 mei 2006, NJ 2006, 366. De nadien in werking getreden wijziging van deze bepaling, bij Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 310, in werking getreden op 7 juli 2006 heeft geen gevolgen voor feiten die voor die datum reeds zijn verjaard.
11. In aanmerking genomen dat op grond van art. 71 aanhef Sr de verjaringstermijn ten aanzien van genoemde tenlastegelegde feiten is aangevangen op 22 mei 2002, is de verjaring op grond van art. 72 lid 2 (oud) Sr voltooid op 22 mei 2006. Dit heeft tot gevolg dat het Openbaar Ministerie in zoverre niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
12. Overigens heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13. Deze conclusie strekt ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 02-006149-02 onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten tot vernietiging van het bestreden arrest en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, alsmede ten aanzien van de overige bewezenverklaarde feiten tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG