1.2 Voormelde vorderingen kennen, verkort weergegeven, de volgende voorgeschiedenis((1)):
(i) In 1990 hebben [eiseres] en haar zuster aan [verweerder] het caravanpark "[A]" verkocht, met inbegrip van de bij dat park in gebruik zijnde grond. Dit park omsloot aan drie zijden een aan de [a-straat] gelegen perceel grond, dat destijds het kadastrale nummer [001] droeg en tot in ieder geval mei 2005 aan [eiseres] in eigendom heeft toebehoord.
(ii) Na de verkoop heeft [eiseres], gezien vanuit de [a-straat], aan de linkerzijde van het perceel een afrastering geplaatst.
(iii) Tussen partijen is bij de rechtbank 's-Hertogenbosch een procedure gevoerd met betrekking tot de vraag hoeveel grond precies in de verkoop van het caravanpark aan [verweerder] was begrepen. Met name was in geschil of een strook grond van het perceel [001] zowel ter rechter- als te linkerzijde mede in de verkoop was begrepen. De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 4 juni 1999 geoordeeld dat dit het geval is. Het vonnis houdt dan ook in de eerste plaats een veroordeling van [eiseres] in om twee stroken grond van het perceel [001] alsnog aan [verweerder] te leveren. In hetzelfde vonnis heeft de rechtbank [eiseres] voorts veroordeeld: "de door haar aangebrachte afrastering op de litigieuze perceelsgrens te verwijderen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van f. 1.000,- per dag dat zij nalatig zal zijn aan deze veroordeling te voldoen." Ter zake van deze veroordeling heeft de rechtbank tevens bepaald: "dat deze dwangsom voor matiging vatbaar is voorzover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan de vordering is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding." Het vonnis is door het hof 's-Hertogenbosch bij arrest d.d. 4 september 2001 bekrachtigd.
(iv) [Verweerder] heeft op 25 september 2001 het vonnis en het arrest aan [eiseres] betekend en haar daarbij bevolen de door haar aangebrachte afrastering op de litigieuze perceelsgrens te verwijderen. Bij brief van 26 september 2001 heeft [eiseres] aan [verweerder] laten weten dat zij de afrastering al geruime tijd had verwijderd.
(v) Op 21 januari 2002 heeft de aan het Kadaster verbonden [betrokkene 1], in opdracht van de notaris die betrokken was bij de overdracht van de grond van het caravanpark aan [verweerder], de kadastrale grens tussen de percelen, zoals deze uit hoofde van de verkoop van het caravanpark zou zijn, opgemeten en in het terrein uitgezet. Daarbij is gebruik gemaakt van een situatietekening die door de rechter-commissaris is gemaakt tijdens een descente, die op 27 april 1995 is gehouden in het kader van de hiervoor in (iii) genoemde procedure.
(vi) De raadsman van [verweerder] heeft bij brief van 1 mei 2002 aan [eiseres] meegedeeld dat zij nog steeds niet aan haar verplichtingen uit het vonnis d.d. 4 juni 1999 heeft voldaan, en heeft haar gesommeerd om binnen 7 dagen het hek (de afrastering) alsnog te verplaatsen achter de erfgrens c.q. de door het Kadaster geplaatste paaltjes. [Eiseres] heeft daarop bij brief van 5 mei 2002 geantwoord dat de afrastering nogmaals is verzet. De afrastering is uiteindelijk op 5 oktober 2002 geheel verwijderd.
(vii) Na opname op 6 juni 2002 door een deurwaarder van de plaatselijke gesteldheid waarbij is geconstateerd dat de afrastering nog steeds op de aan [verweerder] toebehorende strook grond staat, heeft deze deurwaarder [eiseres] bij exploot van 26 november 2002 bevel gedaan verbeurde dwangsommen te betalen van in totaal € 153.377,66. In verband met deze dwangsommen heeft [verweerder] onder [eiseres] executoriaal beslag gelegd. [Eiseres] heeft tevergeefs tot in hoger beroep een kort geding procedure tot staking van de executie van het vonnis d.d. 4 juni 1999 gevoerd.
(viii) In december 2002 is [eiseres] tegen [verweerder] een bodemprocedure bij de rechtbank 's-Hertogenbosch gestart tot vaststelling van de werkelijke loop van de perceelsgrens tussen haar perceel en dat van [verweerder]. In die procedure is in het eindvonnis d.d. 16 februari 2005 geoordeeld dat het voor partijen aan de hand van de kadastrale opmeting van 21 januari 2002 duidelijk moet zijn geweest waar de erfgrens loopt en is om die reden de vordering tot vaststelling van die grens afgewezen.