Nr. 07/11804
Mr Machielse
Zitting 7 oktober 2008
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 10 oktober 2005 voor "Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. Voorts heeft het hof de teruggave gelast van 1 mobiele telefoon aan verdachte.
2. Mr. C.R.D. Kommer, advocaat te Den Haag, heeft cassatie ingesteld. Mr. M. Bouman, advocaat te Delft, heeft een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over schending van de inzendtermijn in de cassatiefase.
3.2. Op 10 oktober 2005 is namens de verdachte cassatie ingesteld. Op 23 juli 2007 zijn de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Aldus is de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde termijn voor inzending van het dossier met 13 maanden en 13 dagen overschreden.
3.3. Het middel slaagt, hetgeen zal dienen te leiden tot een vermindering van de opgelegde straf.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof het verweer van de verdachte dat hij de feiten niet gepleegd kan hebben gelet op het geconstateerde tijdsverloop op de videobeelden, ten onrechte heeft gepasseerd. Volgens de steller van het middel is in dit kader sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging en had het hof mitsdien aan dienen te geven om welke redenen dit verweer niet is gevolgd. Het vierde middel klaagt dat niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van vrijheidsberoving. Volgens de steller van het middel wordt in de bewijsmiddelen niet vermeld of daadwerkelijk is gereden, dan wel hoe lang men in de auto heeft verbleven. Beide middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.2. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 01 juli 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [betrokkene 1 en 2] wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet
- plaatsgenomen in de auto waarin [betrokkene 1 en 2] zaten en vervolgens
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [betrokkene 1 en 2] gericht en vervolgens
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van [betrokkene 1 en 2] geslagen."
4.3. Daartoe heeft het hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
1. Het proces-verbaal van aangifte van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1533/2004/31557-8, d.d. 1 juli 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], opgemaakte proces-verbaal nummer PL1512/2004/41502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 1 juli 2004 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Vannacht, 1 juli 2004 omstreeks 00.00 uur, stond ik met mijn auto op de Laan hier in Den Haag achter de Texaco geparkeerd. Ik was op dat moment samen met [betrokkene 2]. Toen ik parkeerde, zag ik nog een personenauto staan. Het was een grijze Peugeot, model 306 of 307. Ik zag twee mannen aan komen lopen. Plotseling hoorde ik dat een van de achterportieren van mijn auto werd geopend. Ik zag dat beide mannen meteen in de auto stapten. Ik zag vervolgens dat beide mannen een vuurwapen trokken. Ik zag dat beide mannen hun vuurwapen op ons hadden gericht. Ik zag vervolgens dat beide mannen [betrokkene 2] op zijn hoofd sloegen met hun vuurwapen. Vervolgens voelde ik een pijnscheut aan de rechterzijde van mijn hoofd. Een van de mannen had mij geslagen met zijn vuurwapen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuigen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ' s-Gravenhage, d.d. 27 januari 2005, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als de op 27 januari 2005 tegenover de rechter-commissaris in de zaak tegen de verdachte afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben met mijn auto, een Opel Astra, samen met [betrokkene 2] naar het tankstation bij de Jan Hendrikstraat gereden. Even later kwamen de jongens naar mijn auto. Ze stapten achter in mijn auto. Ik gaf hen het geld. De jongen aan wie ik het geld gaf zei dat het niet klopte en dat hij nog 600 euro moest krijgen. De jongens die achter in de auto zaten werden boos. Ze trokken allebei een pistool. Ik werd met een pistool op mijn hoofd geslagen. Mij werd gezegd, dat ik moest gaan rijden en geen verdachte beweging mocht maken.
3. Het proces-verbaal van aangifte van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1533/2004/31557-10, d.d. 1 juli 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], opgemaakte proces-verbaal nummer PL1512/2004/41502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 1 juli 2004 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Vannacht, 1 juli 2004 omstreeks 00.30 uur zat ik samen met vrienden van mij in een auto, die geparkeerd stond op de Laan achter de Texaco. De vrienden heten [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. Voor ons stond een personenauto van het merk Peugeot 307, grijs van kleur. Opeens stonden er twee Antilliaanse jongens bij onze auto. Meteen hierop zag ik dat beide jongens de achterportieren van onze auto open deden. Ik zag dat beide jongens instapten. Ik zag dat beide jongens opeens ieder een vuurwapen pakten. Ik voelde dat dader 2 mij sloeg. Ik voelde dat hij met zijn vuurwapen op mijn hoofd sloeg.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuigen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage, d.d. 27 januari 2005, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
als de op 27 januari 2005 tegenover de rechter-commissaris in de zaak tegen de verdachte afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
De jongens die mij de bewuste avond hebben bedreigd ken ik niet. De oudste, die [verdachte] werd genoemd, heb ik een keer op een feest in Leiden gezien. [Betrokkene 1] en ik zijn samen in zijn Opel naar de stad gereden. We hebben bij de Texaco geparkeerd. [Verdachte] en [betrokkene 3] sloegen mij met een pistool op mijn hoofd en in mijn gezicht. We moesten vervolgens gaan rijden in de auto.
5. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2005 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik op 30 juni 2004 en 1 juli 2004 gebruik maakte van een grijze Peugeot 307. Het kenteken van deze auto was [AA-00-BB].
Op 30 juni 2004 ben ik samen met [betrokkene 4] in de Peugeot naar Den Haag gereden. We hebben daar in een kroeg naar voetbal gekeken. Op een gegeven moment zijn we uit de kroeg weggegaan. [Betrokkene 4] en ik zijn toen naar een pompstation aan de Laan in Den Haag gereden. Ik zat samen met [betrokkene 4] in de Peugeot. We waren na 00.00 uur die nacht bij een eettentje. Na 1 à 1 1/2 uur zijn we met de auto via Rijswijk naar Rotterdam gereden, waar ik rond half 3 ben geflitst.
Mij noemen ze ook wel [verdachte].
6. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1512/2004/41502, d.d. 9 augustus 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 19 juli 2004 werd door aangever [betrokkene 2] meegewerkt aan een zogenaamde foto Oslo-confrontatie. Door de medewerker van de herkenningsdienst van politie Haaglanden, [verbalisant 4] werd een selectie van 11 foto's getoond aan aangever [betrokkene 2]. In de fotoselectie werd een goed gelijkende politiefoto van verdachte [verdachte], [geboortedatum]-1974 opgenomen. Aangever [betrokkene 2] wees de persoon afgebeeld op de politiefoto met nummer PL 17CO-98-424 aan, als de verdachte waarover hij in zijn eerder afgelegde verklaring heeft verklaard.
7. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1512/2004/41502, d.d. 9 augustus 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 3 augustus 2004 werd door aangever [betrokkene 1] meegewerkt aan een zogenaamde foto Oslo-confrontatie. Door de medewerker van de herkenningsdienst van politie Haaglanden, [verbalisant 5], werd een selectie van 11 foto's getoond aan aangever [betrokkene 1]. In de fotoselectie werd een goed gelijkende politiefoto van verdachte [verdachte], [geboortedatum] 1974 opgenomen. Aangever [betrokkene 2] (het hof leest: [betrokkene 1]) wees de persoon afgebeeld op de politiefoto met nummer PL 17CO-98-424 aan, als de verdachte waarover hij in zijn eerder afgelegde verklaring heeft verklaard.
8. Een geschrift, zijnde een Gegevensblad verdachte 1.1 van de Regiopolitie Haaglanden, nr. 1512/2004/41505. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Een foto van de verdachte [verdachte], geboortedatum [geboortedatum]-1974, met nummer PL 17CO:98:00424.
4.4. De raadsvrouwe heeft, voorzover van belang, blijkens de pleitnota ter zitting het volgende aangevoerd:
"Volgens de aangifte van [betrokkene 1 en 2] zou het begin van de gijzeling en de ontvoering zijn begonnen op de Laan bij de wasstraat van het Texaco station in 's-Gravenhage. Volgens de videobeelden van de camera's die zijn opgenomen op 1 juli 2004 en die ik zelf op 6 oktober 2004 heb mogen bekijken valt ten eerste op dat niet te zien is wat er zich afspeelde en welke personen zich in de beide auto's bevonden. Wat wel te zien is, is dat zowel de auto van [betrokkene 1], de Opel Astra en de auto van [verdachte], de Peugot ter plaatse aan kwamen rijden, vervolgens dat beide auto's alleen daar geparkeerd stonden en kort daarna weer vertrokken (zie pagina 279).
De aankomsttijden en de vertrektijden van beide auto's luiden als volgt; ik citeer de tijdstippen zoals ik heb kunnen waarnemen van de beelden en zoals op de pagina's 281 en 282 staan vermeld:
Om 00.02 uur en 07 seconden : arriveert de donkerkleurige personenauto, merk Opel, type Astra (auto van [betrokkene 1]) en rijdt het doodlopende gedeelte van de Laan op.
Om 00.07 uur en 50 seconden : arriveert de zilverkleurige personenauto, merk Peugot, type 307 en rijdt het doodlopende gedeelte van de Laan op.
Om 00.08 uur en 20 seconden : rijdt de Opel Astra weg en gaat linksaf de Jan Hendrikstraat in.
Om 00.09 uur en 10 seconden : rijdt een witte stationcar weg; de zilverkleurige Peugot weg en gaat linksaf de Jan Hendrikstraat in.
Tussen de tijd van aankomst van de Peugot (die door [verdachte] werd bestuurd) en de tijd van vertrek van de de Opel Astra zit minder dan 1 minuut tijd, om precies te weten 30 seconden. Ik stel dat [verdachte] een goochelaar moet zijn geweest om deze feiten binnen een tijdbestek van korter dan 1 minuut te plegen. Hoeveel tijd heeft een persoon nodig om rustig de auto te parkeren, uit te stappen, naar de Opel Kadet toe te lopen, een sigaretje te vragen, de sigaret en een vuurtje aangeboden
te krijgen, de achterportieren van de Opel Kadet te openen en plaats te nemen op de achterbank. Vervolgens personen te gaan slaan, te bedreigen, geweld te gebruiken om daarna spullen met geweld te ontvreemden. Dit kan zich onmogelijk hebben afgespeeld binnen zo'n kort tijdsbestek ofwel binnen een fractie van een paar seconden. De Officier van Justitie kan dan naar nog zo veel jurisprudentie en wetteksten verwijzen ter onderbouwing van de stelling dat er sprake zou zijn geweest van een korte vrijheidsberoving. In de jurisprudentie wordt uitgegaan van een tijdsbestek van minimaal 15 minuten terwijl het in dit geval gaat om een periode van slechts enkele seconden! Men hoeft geen geleerde te zijn om vast te kunnen stellen dat het logischerwijs onmogelijk is om vanaf het moment dat men een auto parkeert om vervolgens naar de andere auto te lopen en daarna een vuurtje te vragen en plaats te nemen in de auto en om daarna het verrichten van al de genoemde handelingen, zoals, het pakken van en doorladen van wapens, de vrijheidsberoving, de bedreiging, het slaan, de mishandeling, het fouilleren en het afpakken van verscheidene goederen, te plegen binnen 30 seconden om vervolgens daarna pas weg te rijden. Gaame verwijs ik naar pagina 20 waar aangever [betrokkene 2] verklaart dat pas na het verrichten van al deze handelingen in de auto, de Opel Astra wegreed.
De stelling van de Officier van Justitie dat al deze handelingen zouden kunnen geschieden in 30 seconden gaat niet op.
Bovendien komen de verklaringen van de aangevers/getuigen inzake het tijdsbestek aan de wasstraat van de Laan niet overeen met het tijdsbestek van de videobeelden, gaame verwijs ik hierbij naar de getuigenverklaringen bij de Rechter-Commissaris. De aangevers spreken over een tijdsbestek van ca. 15 of 20 minuten dat het een en ander zich zou hebben afgespeeld in de wasstraat bij de Laan, terwijl de videobeelden er niet om liegen dat het slechts om een tijdsbestek gaat van 30 seconden waarbinnen zich iets zou kunnen hebben afgespeeld. Ik herhaal dat op pagina 282 staat vermeld dat bij het bekijken van de beelden niet te zien is wie de inzittenden zijn van beide auto's, mogelijk kwam dit door het feit dat het weer regenachtig was en door een slechte verlichting ter plaatse. Verder op staat op de desbetreffende pagina dat uit onderzoek niet is gebleken dat de inzittenden van deze auto's betrokken zijn bij een gijzeling of ontvoering. Bovendien wordt door de aangevers niet gerept over de witte stationcar die zich op dat moment ook in de wasstraat bij de Laan bevond en die op hetzelfde tijdstip net voor de Peugeot."
4.5. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden in
(i) dat verdachte zich op 1 juli 2004 tussen 00:00 en 00:30 uur bevond op de Laan achter de Texaco, evenals de aangevers [betrokkene 1 en 2] (bewijsmiddelen 1, 3 en 5);
(ii) dat twee mannen aldaar achter in de auto van de aangevers stapten en een vuurwapen trokken (bewijsmiddelen 1, 2 en 3);
(iii) dat deze mannen de aangevers op het hoofd sloegen met het vuurwapen (bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 4);
(iv) dat tegen de aangevers gezegd werd dat zij moesten gaan rijden (bewijsmiddelen 2 en 4);
(v) dat een van de daders '[verdachte]' werd genoemd (bewijsmiddel 4) en dat verdachte ook wel '[verdachte]' wordt genoemd (bewijsmiddel 5);
(vi) dat verdachte tijdens een zogenaamde Oslo-confrontatie door beide aangevers als een van de daders is herkend (bewijsmiddelen 6, 7 en 8).
4.6. Onder vrijheidsberoving moeten volgens de Hoge Raad ook die gevallen worden verstaan waarin men, zonder daartoe gerechtigd te zijn, iemand doet vertoeven op een plaats, waaronder ook een voertuig kan worden verstaan, waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Ook als de indruk wordt gevestigd dat het slachtoffer zal worden neergeschoten als het zou proberen zich te verwijderen is er een dwang om te blijven en daarmee sprake van vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 Sr.(1) Ook dan is het slachtoffer niet vrij om te gaan en te staan waar het wil.(2)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de aangevers door verdachte en diens mededader tegen hun wil zijn vastgehouden aangezien de aangevers zich niet op ieder gewenst ogenblik uit hun voertuig konden verwijderen onder dwang van verdachte en diens mededader. Verdachte en diens mededader hadden immers ieder een vuurwapen getrokken, er werd met een vuurwapen op de hoofden van de aangevers geslagen en de aangevers werden gedwongen te gaan rijden. Niet van belang is of daadwerkelijk is gereden, dan wel hoe lang men in de auto heeft moeten verblijven: door de aangevers zonder enig recht te beletten om te gaan en te staan waar zij wilden is het beroven van de vrijheid van de aangevers voltooid. Het hof heeft het bewezenverklaarde aldus uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden.
4.7. De videobeelden waarnaar in het tweede middel wordt verwezen zijn ter terechtzitting vertoond en het hof heeft daar dus kennis van genomen. Zij zijn door het hof niet gebezigd voor het bewijs. Evenmin is het hof in het arrest uitdrukkelijk ingegaan op hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting is aangevoerd: kennelijk heeft het hof in het aangevoerde geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt herkend. In ieder geval is het hof van oordeel geweest dat de inhoud van de door het hof bekeken videobeelden niet in de weg staat aan het bewijs van het tenlastegelegde. Voorzover al sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt geldt dat het in de toelichting op het middel bedoelde standpunt, inhoudende dat verdachte en zijn medeverdachte het tenlastegelegde niet hebben kunnen begaan, zijn weerlegging vindt in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Afwijking van dat standpunt behoeft volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in dat geval geen afzonderlijke bespreking, zodat in elk geval aan de door artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde motiveringseis is voldaan.(3)
Beide middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde verweer waarin de betrouwbaarheid van de aangevers is betwist ten onrechte heeft gepasseerd.
5.2. De raadsvrouwe heeft, voorzover van belang, blijkens de pleitnota ter zitting het volgende aangevoerd:
"Naast het feit dat de verklaringen van de aangevers met betrekking tot het tijdsbestek aan de Laan niet overeenstemmen met het tijdsbestek aan de Laan zoals is weergegeven op de beelden van de camera's, kan men spreken over tegenstrijdige verklaringen van de aangevers. De stelling van Officier van Justitie dat de discrepantie tussen de verklaring van de aangevers wordt veroorzaakt door het lange tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en de verhoren gaat niet op. De discrepantie tussen de verklaringen onderling blijkt namelijk reeds uit de processen verbaal, zoals terstond bij de politie zijn opgemaakt en de gebeurtenissen nog vers in het geheugen waren.
De tegenstrijdige verklaringen van de aangevers bestaan als volgt uit; de verkeerde volgorde van aankomst van de auto's op de Laan en de stoelendans in de auto's van de verscheidene personen.
Ten eerste de tegenstrijdige verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2].
Een heel belangrijk gegeven is dat de verklaringen van de beide aangevers, [betrokkene 1 en 2] betreffende de aankomst van beide auto's en betreffende de gebeurtenissen bij de Opel Astra bij de Laan en de wasstraat niet kloppen!
Volgens de beelden van de camera's arriveerde eerst de Opel Astra, even later gevolgd door de Peugot. Daarentegen verklaart [betrokkene 1] op pagina 44 dat toen hij op de Laan bij de wasstraat kwam aanrijden en hij vervolgens zijn auto parkeerde achter de Texaco, hij zag dat er reeds een andere auto geparkeerd stond, een grijze Peugeot. Volgens [betrokkene 2] stond de Peugeot daar al geparkeerd met de neus naar de Opel toe (zie punt 10 van de verklaring bij de Rechter Commissaris en pagina 44 van de stukken). Met andere woorden volgens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] moet de Peugeot eerder gearriveerd zijn bij de Laan, terwijl op de video duidelijk te zien is dat juist de Opel eerst kwam aanrijden endaama pas de Peugot. Bovendien verklaart [betrokkene 2] dat toen [verdachte] bij de Opel Astra kwam, [betrokkene 3] reeds achterin de auto zat, terwijl [betrokkene 1] verklaart dat toen [betrokkene 3] bij de Opel kwam staan, [verdachte] zich reeds in deze auto bevond.
Volgens de stukken verklaart [betrokkene 2] namelijk dat de Opel Astra op de Laan geparkeerd stond, hij op de bijrijdersstoel zat, [betrokkene 1] op de bestuurdersstoel en [betrokkene 3] in het midden van de achterbank zat (pagina 39). Vervolgens gingen [verdachte] en zijn vriend, nadat zij aan [betrokkene 1] een sigaret en een vuurtje hadden gevraagd, plotseling achterin de Opel aan weerskanten van [betrokkene 3] zitten (pagina 40). De hierop haaks staande verklaring van [betrokkene 1] luidt dat [betrokkene 1] samen met [betrokkene 2] in de Opel zat toen [verdachte] en zijn vriend achterin de auto plaats namen. Pas later nadat ze beiden met wapens waren bedreigd en geslagen, stond [betrokkene 3] plotseling aan de rechterzijde van de Opel, ter hoogte van [betrokkene 2], waama [betrokkene 3] gesommeerd werd om achterin de auto plaats te nemen.
De getuige [getuige 1] verklaart in tegenstelling tot hetgeen de aangevers hebben verklaard dat hij bij de Laan geen mensen rondom de auto van [betrokkene 4] (de Peugot) of rondom de Opel heeft gezien. Tevens heeft hij geen mensen in of uit de Opel zien komen (zie punt 9).
Eveneens verklaart [getuige 1] dat hij in beide auto's geen vuurwapens heeft gezien. De beschrijving van de wapens door de aangevers verschillen ook; hierbij verwijs ik naar de onderliggende pleitnota van de zitting bij de Meervoudige Kamer van de Rechtbank.
(...)
De aangevers [betrokkene 1 en 2] hebben wederom tegenstrijdige verklaringen afgelegd betreffende de opzettelijke vrijheidsberoving waarbij zij over enige afstand zouden zijn meegenomen met de auto's en zij, of een van hen, van auto moesten verwisselen.
Volgens de verklaring van [betrokkene 2] moest bij de Fruitweg [betrokkene 1] uit de Opel in de Peugeot stappen en volgens de verklaring van [betrokkene 1] moest bij de Fruitweg [betrokkene 2] uit de Opel in de Peugot stappen. Beide mannen wijzen de ander aan die op de desbetreffende locatie van auto moest verwisselen, waardoor de geloofwaardigheid van het hele verhaal wordt ondermijnd. Voor de gedetailleerde wisseling van de personen verwijs ik gaarne naar de bijgevoegde pleitnota in eerste aanleg.
Het verhaal van [betrokkene 3] is weer anders, volgens zijn uitleg vond er een wisseling plaats van de desbetreffende personen op andere stoelen indezelfde auto, de Opel. Volgens [betrokkene 3] bleven [betrokkene 1 en 2] namelijk tot bij de Laakkade in de Opel. Op pagina 92 staat dat volgens hem dat [betrokkene 1] de Opel tot aan de Dynamostraat moest rijden waar hij het voertuig moest parkeren. Daar werd van plaats gewisseld in het voertuig. [betrokkene 1 en 2] moesten van voorstoelen op de achterstoelen van de Opel gaan zitten, [verdachte] nam plaats op de bestuurdersstoel en [betrokkene 3] moest op de bijrijdersstoel van de Opel gaan plaatsnemen waama [verdachte] naar de Laakkade reed. In tegenstelling tot de verklaring van [betrokkene 1] dat hij de Opel bestuurde vanaf de Laan tot aan de Laakkade en in tegenstelling tot de verklaring van [betrokkene 2] dat [betrokkene 1] de Opel bestuurde tot aan de Fruitweg waarna man 3 de Opel bestuurde tot aan de Laakkade. Ik herhaal dat naast het feit dat de verklaring van [betrokkene 3] anders luidt, hij in eerste instantie geen aangifte wilde doen bij de politie en ik later van hem zelf hem heb vernomen dat hij de aangifte in deze zaak geheel wilde intrekken, (hierbij verwijs ik naar de zitting van 15 november 2004).
Kortom men kan hier niet spreken over details die de aangevers door vermeend gewelddadig gedrag en door tijdsverloop zich niet meer precies zouden kunnen herinneren, zoals door de Officier van Justitie in zijn requisitoir en in de appelmemorie stelt.
Welke auto zich eerder bevond op de Laan bij de wasstraat en de wisseling van de plaatsen in de auto's (waarbij de aangevers elkaar aanwijzen), zijn duidelijke feitelijk gebeurtenissen en zeker geen details.
Opmerkelijk is bovendien dat de Officier van Justitie in de bijgevoegde stukken stelt dat [verdachte] door [betrokkene 2] bij de Foto Oslo-confrontatie zou zijn herkend als een van de daders terwijl in zijn verklaring is opgenomen dat [verdachte] geen tatoeages en geen gouden tanden heeft. Welnu, [verdachte] heeft weldegelijk een gouden tand en hij heeft juist in het oog springende tatoeages op zijn beide armen, handen en zelfs vingers die erg opvallend zijn. Op de zomeravond van 1 juli 2004 droeg [verdachte] een t shirt met korte mouwen, zodat de tatoeages zichtbaar moeten zijn geweest voor de aangevers.
Het aanwijzen van [verdachte] als een van de vier daders terwijl men geen uiterlijke kenmerken bij hem heeft kunnen zien of waarnemen, zoals tatoeages, lijkt niet erg overtuigend. Op grond van de laatstgenoemde bevinding, de videobeelden waar geen gijzeling of ontvoering op te bespeuren valt, de korte onrealistische tijd van een paar seconden bij de Laan en de wasstraat waar zich het een ander zou hebben afgespeeld, de tegenstrijdige verklaringen van de aangevers, de getuigenverklaring en op grond van het feit dat een van de aangevers de aangifte wilde intrekken kan men wederom een groot vraagteken zetten bij de waarheid van het verhaal van de aangevers.
Ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit; de opzettelijke vrijheidsberoving en poging van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] die is aangevangen bij de Laan, kan men stellen dat dit feit niet wettig en overtuigen bewezen kan worden verklaard, op grond van de beelden van de videocamera's en op grond van de daarbij horende stukken waarin wordt vermeld dat geen gijzeling of ontvoering is waar te nemen. Tevens blijkt dat het ten laste gelegde feit met gebruikmaking van geweld en dreiging met een vuurwapen zich niet kan hebben afgespeeld binnen een aantal seconden. De vrijspraak behoort te worden gehandhaafd conform het vonnis van de Rechtbank."
5.3. Voorop staat dat in cassatie slechts met vrucht een beroep kan worden gedaan op de tweede volzin van artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als het ingenomen standpunt tegenover de feitenrechter duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht, met dien verstande dat het cassatiemiddel het standpunt waarop de klacht het oog heeft met voldoende precisie moet aanduiden wil het middel tot cassatie kunnen leiden.
5.4. Het hof is inderdaad niet uitdrukkelijk ingegaan op hetgeen door de raadsvrouwe ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers ter terechtzitting is aangevoerd. Daarbij heeft de raadsvrouwe vraagtekens gezet ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers en heeft deze stelling gebaseerd op videobeelden en op aangeduide tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangevers. Voorts heeft de raadsvrouwe gewezen op onverklaarbaarheden rond de fotoherkenningen. Kennelijk heeft het hof de door de aangevers afgelegde verklaringen echter geloofwaardig geacht.
5.5. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de verklaringen van de aangevers kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de bestreden verklaringen tot het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.(4)
6. Ambtshalve vraag ik nog aandacht voor de omstandigheid dat nu reeds vaststaat dat de termijn van 2 jaar in de cassatiefase inmiddels is overschreden, nu namens verdachte op 10 oktober 2005 cassatie is ingesteld. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM ook in die zin zal worden overschreden.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. Het hof zal, als het komt tot een strafoplegging, de schending van de redelijke termijn in de fase na het instellen van cassatie, in aanmerking dienen te nemen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 NLR, aantekening 2 bij art. 282 Sr.
2 HR 26 september 2006, LJN AX9405.
3 HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, r.o. 3.8.2; Vgl. HR 30 mei 2006, LJN: AV6203; HR 29 mei 2007, NJ 2008, 395; HR 13 november 2007, NJB 2007, p. 2919, nr. 2351.
4 HR 18 december 2007, LJN BB7085; HR 19 februari 2008, NJ 2008, 423 m.nt. Buruma; HR 4 maart 2008, LJN BC3748.