ECLI:NL:PHR:2008:BG2130
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad van 16 december 2008, waarin de vraag centraal staat of het Gerechtshof te Arnhem op juiste wijze heeft omgegaan met een verzoek tot het oproepen van getuigen in een ontnemingsprocedure. De veroordeelde, die was aangeklaagd voor meerdere overtredingen van de Opiumwet, had in hoger beroep verzocht om de verbalisanten die betrokken waren bij zijn verhoor als getuigen op te roepen. Dit verzoek was gedaan op basis van artikel 315 in verbinding met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering, wat inhoudt dat er een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist was. Het Hof had echter nagelaten om op dit verzoek te beslissen, wat volgens de Hoge Raad tot nietigheid van het arrest leidde.
De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de cliënt bij de politie niet als bewijs mochten worden gebruikt, omdat hij geen tolk had gehad tijdens zijn verhoren en de communicatie met de verbalisanten daardoor problematisch was. De cliënt, geboren op de Nederlandse Antillen, had aangegeven dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerste, wat zijn verklaringen beïnvloedde. De verdediging stelde dat de druk van de politie om zijn vriendin vrij te laten ook een rol speelde bij de totstandkoming van zijn verklaringen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten beslissen op het verzoek om getuigen op te roepen en dat het verzuim om dit te doen nietig was. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof voor een nieuwe behandeling van de zaak. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van bewijsverweren en de noodzaak voor rechters om expliciet te beslissen op verzoeken van de verdediging.