ECLI:NL:PHR:2008:BG3522

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11001 P
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in het kader van artikel 6.1 EVRM

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam op 30 maart 2007 aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.470,-. Tegen deze uitspraak is door de betrokkene cassatieberoep ingesteld. De advocaten van de betrokkene, mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, hebben één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen de schending van de inzendtermijn. Het cassatieberoep is op 11 april 2007 ingesteld, maar de stukken zijn pas op 27 december 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden, wat een schending van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhoudt. De Hoge Raad oordeelt dat deze schending niet meer kan worden gerepareerd door een voortvarende behandeling van de zaak. Dit verzuim leidt tot de conclusie dat het ontnemingsbedrag verminderd moet worden.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel slaagt en dat er geen andere gronden zijn gevonden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het te ontnemen bedrag. De Hoge Raad kan het bedrag met de gebruikelijke maatstaf verminderen, wat betekent dat de betrokkene recht heeft op een herziening van de opgelegde betalingsverplichting.

Conclusie

Nr. 07/11001 P
Mr. Knigge
Zitting: 4 november 2008
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1. Betrokkene is door het Gerechtshof te Amsterdam op 30 maart 2007 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.470,-.
2. Tegen deze uitspraak is namens betrokkene cassatieberoep ingesteld.
3. Namens betrokkene hebben mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt over de schending van de inzendtermijn. Op 11 april 2007 is namens veroordeelde cassatieberoep ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn de stukken op 27 december 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Reparatie van deze schending door een voortvarende behandeling behoort niet meer tot de mogelijkheden. Dit verzuim dient te leiden tot vermindering van het ontnemingsbedrag.
5. Het middel slaagt. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat de hoogte betreft van het te ontnemen bedrag. De Hoge Raad kan het bedrag met de gebruikelijke maatstaf verminderen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG