ECLI:NL:PHR:2008:BG3522
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Knigge
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en overschrijding van de redelijke termijn in het kader van artikel 6.1 EVRM
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam op 30 maart 2007 aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.470,-. Tegen deze uitspraak is door de betrokkene cassatieberoep ingesteld. De advocaten van de betrokkene, mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, hebben één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt tegen de schending van de inzendtermijn. Het cassatieberoep is op 11 april 2007 ingesteld, maar de stukken zijn pas op 27 december 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden, wat een schending van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhoudt. De Hoge Raad oordeelt dat deze schending niet meer kan worden gerepareerd door een voortvarende behandeling van de zaak. Dit verzuim leidt tot de conclusie dat het ontnemingsbedrag verminderd moet worden.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel slaagt en dat er geen andere gronden zijn gevonden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het te ontnemen bedrag. De Hoge Raad kan het bedrag met de gebruikelijke maatstaf verminderen, wat betekent dat de betrokkene recht heeft op een herziening van de opgelegde betalingsverplichting.