6. Bij de behandeling van het wetsontwerp in de Eerste Kamer is het procesrechtelijke overgangsrecht - overigens: in samenhang met het overgangsrecht voor de "materiële" regelgeving - opnieuw aan de orde geweest. Naar aanleiding van vragen van de Kamer(commissie) daarover antwoordde de regering(4):
"In een aanvulling op het voorlopig verslag heeft de commissie nog om een reactie gevraagd op de artikelen van mr. E.H.M. Harbers in Agrarisch recht nr. 5, mei 2006, en nr. 12, december 2006, waarbij de commissie in het bijzonder vroeg naar de opvattingen van de regering met betrekking tot de passage op p. 669 e.v. over het feit dat niet is voorzien in overgangsrecht in relatie tot de amendementen die de Tweede Kamer in het wetsvoorstel heeft aangebracht.
Voorop moet worden gesteld dat het hier gaat om het hiervoor al vermelde amendement Slob (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 448, nr. 13) waarbij artikel 375 van het wetsvoorstel is vervallen. Dit artikel hield, zoals gezegd, in dat de verpachter de pachtovereenkomst kan opzeggen op de grond dat de pachter de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt. Die bepaling kwam neer op een voortzetting van de regeling van artikel 38a Pachtwet. Het vervallen van deze regeling is niet van een bijzondere bepaling van overgangsrecht voorzien, zodat daarvoor slechts de algemene regels van overgangsrecht gelden. Daarvan zijn blijkens de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 448, nr. 8, p. 16) met name van belang de artikelen 68a, 69 en 74 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek. Deze regels brengen mee dat het nieuwe pachtrecht in beginsel ook voor lopende pachtovereenkomsten gaat gelden ("onmiddellijke werking", artikel 68a), behoudens enkele in artikel 69 genoemde uitzonderingen, en dat lopende procedures, met name wat betreft de bevoegdheid, de aard van de procedure en de eventuele rechtsmiddelen, naar het oude recht worden afgewikkeld (artikel 74). (Passage door mij, A - G, gecursiveerd.) Deze algemene regels zijn voor het wetsvoorstel voldoende geacht, kort gezegd, omdat het nieuwe pachtrecht, voor zover het reeds bestaande overeenkomsten betreft, een voortzetting van het oude recht vormt, zij het met verbeteringen en verduidelijkingen die ook voor bestaande overeenkomsten wenselijk zijn. Mr Harbers vestigt er terecht de aandacht op dat het vervallen van de leeftijdsgrens, thans te vinden in artikel 38a Pachtwet, alsnog een substantiële verandering in het bestaande recht voor lopende pachtovereenkomsten brengt en dat dit een vraag van overgangsrecht oproept, die beantwoording behoeft. Nu het amendement niet van een overgangsregel is voorzien dient het antwoord aan de hand van de voormelde algemene regels te worden gegeven.
Hoofdregel is dan dat na het in werking treden van het wetsvoorstel niet meer een kennisgeving als bedoeld in artikel 36, tweede lid, Pachtwet kan worden uitgebracht teneinde een verlengingsprocedure uit te lokken, die tot toepassing van artikel 38a Pachtwet kan leiden. Dat volgt uit artikel 68a van de voormelde Overgangswet: "onmiddellijke werking" van het nieuwe recht. Het is klaarblijkelijk ook in overeenstemming met de strekking van het amendement. Daarmee zijn evenwel nog niet alle vragen beantwoord.
Voor de praktijk is in het bijzonder van belang wat onder het nieuwe recht het gevolg is van een nog onder het oude recht uitgebrachte kennisgeving als bedoeld in artikel 36, tweede lid, Pachtwet (Daarvan is in deze zaak sprake, noot A - G). Te denken valt hier met name aan een kennisgeving, inhoudende dat de verpachter geen verlenging van de pachtovereenkomst wenst in verband met het feit dat de pachter voor het einde van de lopende pachtovereenkomst de leeftijdsgrens van 65 jaren heeft bereikt of zal bereiken. Er kunnen zich hier verschillende situaties voordoen.
In de eerste plaats kan het zijn dat de pachter verzuimt om binnen de termijn van één maand voorgeschreven in artikel 36, derde lid, Pachtwet een verzoek tot verlenging in te dienen. In dat geval eindigt de pachtovereenkomst op de dag waarop de lopende pachttermijn eindigt, ook als die termijn onder het nieuwe recht afloopt. Dat volgt uit artikel 69, aanhef en onder d van de voormelde Overgangswet. Volgens die bepaling heeft inwerkingtreding van de nieuwe wet immers niet tot gevolg dat vorderingsrechten ontstaan "indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, reeds voordien waren voltooid". Zou de pachtovereenkomst niet door het verstrijken van de termijn eindigen, dan zouden voor de pachter, zowel als voor de verpachter, vorderingsrechten uit het voortduren van de pachtovereenkomst ontstaan als bedoeld in artikel 69 onder d, terwijl de onder het oude recht voltooide feiten reeds deden vaststaan dat die vorderingen juist niet zouden ontstaan. Men denke aan het vorderingsrecht van een pachter tot gebruik van het gepachte en het vorderingsrecht van de verpachter ter zake van de pachtprijs.
Het voorgaande geldt met name, wanneer de termijn van artikel 36, derde lid, Pachtwet nog onder het oude recht afliep. Doet zich het geval voor dat de kennisgeving van artikel 36, tweede lid, Pachtwet onder het oude recht werd uitgebracht, maar de termijn van het derde lid van dat artikel onder het nieuwe recht afloopt, dan geldt het volgende. Het ongebruikt verstrijken van de termijn is dan een relevant feit dat niet onder het oude recht is voltooid in de zin van artikel 69 onder d Overgangswet. De pachtovereenkomst eindigt niet overeenkomstig het oude recht, maar wordt overeenkomstig het nieuwe recht van rechtswege verlengd. De verpachter zal de overeenkomst naar het nieuwe recht moeten opzeggen. De leeftijdsgrens van 65 jaren, vervat in artikel 38a Pachtwet, kan niet meer aan de orde komen.
In de tweede plaats kan het zijn dat de pachter wel binnen de termijn van artikel 36, derde lid, Pachtwet met een verzoek tot verlenging van de pacht reageert en dat wel nog onder het oude recht. Hier doet zich derhalve het in artikel 74 van de Overgangswet bedoelde geval van een lopende procedure voor. Artikel 74 brengt, zoals gezegd, mee, dat de procedure met name wat betreft de bevoegdheid, de aard van de procedure en de eventuele rechtsmiddelen naar het oude recht wordt afgewikkeld. (Passage door mij, A - G, gecursiveerd.)
De aard van de procedure - een bijzondere, in detail in de Pachtwet geregelde verzoekschriftprocedure voor de pachtrechter, die is gericht op verlenging van de pachtovereenkomst en die naar zijn aard niet op iets anders gericht kan worden - wordt derhalve door het nieuwe recht niet aangetast. Wij menen voorts dat ook hier artikel 69 onder d van de Overgangswet meebrengt dat ook artikel 38a Pachtwet nog van toepassing is. Doordat het verlengingsverzoek onder het oude recht is ingediend na een kennisgeving van de verpachter waarin hij bezwaar maakt tegen verdere verlenging dan artikel 38a Pachtwet toestaat, is immers een situatie ontstaan waarin alle feiten die de wet eist voor het beëindigen van de pachtovereenkomst overeenkomstig artikel 38a Pachtwet onder het oude recht waren voltooid. Zou artikel 38a niet van toepassing zijn, dan zou een situatie ontstaan waartegen artikel 69 onder d Overgangswet zich juist keert: het ontstaan van nieuwe vorderingsrechten op grond van onder het oude recht voltooide feiten.
Een verpachter die de verlenging van de pachtovereenkomst naar het bestaande recht behandeld wil zien, doet er derhalve verstandig aan om ten minste een maand voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een kennisgeving als bedoeld in artikel 36, tweede lid, Pachtwet, te doen uitgaan, zodat de pachter nog onder het bestaande recht een verzoekschrift tot verlenging zal moeten indienen, wil hij voorkomen dat de pachtovereenkomst bij het einde van de lopende pachttermijn eindigt.
Zou de pachter zijn verzoek tot verlenging pas na het inwerkingtreden van het wetsvoorstel doen, dan kan geen beroep meer op de Pachtwet worden gedaan. De pachter is derhalve in zijn verzoek niet ontvankelijk. (De cursivering is weer afkomstig van mij, A - G.) Hij heeft bij het verzoek ook geen belang, omdat de pachtovereenkomst zonder verzoek wordt verlengd behoudens opzegging door de verpachter. Ook hier kan uiteraard artikel 38a Pachtwet niet meer aan de orde komen."