ECLI:NL:PHR:2008:BG3719

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02721/06 P
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase met betrekking tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2008 uitspraak gedaan over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De zaak betreft een verzoeker die door het gerechtshof te Leeuwarden op 20 juli 2006 was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 37.834,86 aan de Staat, als ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepplantage. Verzoeker heeft op 1 augustus 2006 beroep in cassatie ingesteld, waarbij de stukken op 13 september 2006 tijdig bij de Hoge Raad zijn ingediend. Echter, de behandeling van de zaak door de Hoge Raad vond pas plaats op 2 september 2008, meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat er geen ambtshalve gronden waren gevonden om de beslissing van het gerechtshof te vernietigen, en dat het beroep van verzoeker moest worden verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de betrokken partijen.

Conclusie

Nr. 02721/06 P
Mr Jörg
Zitting 4 november 2008
Conclusie inzake:
[Verzoeker = betrokkene]
1. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 20 juli 2006 het door verzoeker uit - kort gezegd - het inwerking hebben van een hennepplantage verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 37.834,86 en aan verzoeker ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
2. Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
4. Het middel is terecht voorgesteld. Namens verzoeker is op 1 augustus 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 13 september 2006, derhalve tijdig, bij de Hoge Raad binnengekomen. De zaak is echter voor de eerste maal op 2 september 2008 door de Hoge Raad behandeld zodat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat betekent dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. De vraag rijst of dit enige consequenties dient te hebben. In de strafzaak tegen verzoeker in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer (00209/07) heb ik reeds geconcludeerd tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dat betekent dat in de ontnemingszaak kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden (vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. P.A.M. Mevis, r.o.v. 3.6.3.).
5. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G