ECLI:NL:PHR:2008:BG4182

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00033/07
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest Hoge Raad inzake ontvankelijkheid cassatieberoep na administratieve vergissing

In deze zaak gaat het om een herstelarrest van de Hoge Raad, waarin de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte wordt behandeld. De verdachte was op 6 december 2006 door zijn raadsman als verdediger aangesteld, maar ontving ten onrechte geen afschrift van de aanzegging op basis van artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor werd de verdachte op 11 september 2007 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, omdat er geen middelen van cassatie waren ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de administratieve vergissing ernstige juridische gevolgen heeft en dat het noodzakelijk is om de eerdere uitspraak te herstellen. De verdachte heeft inmiddels, na een nieuwe aanzegging, tijdig een schriftuur met een middel van cassatie ingediend, waardoor hij alsnog in zijn beroep kan worden ontvangen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte was op het moment van de aanzegging ingeschreven op een adres waar hij woonde boven een winkel. De appèldagvaarding was op 12 mei 2006 tevergeefs aangeboden op dat adres, omdat de postbode meldde dat de woning niet bestond. Na een tweede poging op 19 mei 2006 werd de dagvaarding wel in ontvangst genomen door een persoon die zich op dat adres bevond. Het Hof had de zaak bij verstek behandeld, zonder dat de verdachte of zijn advocaat aanwezig was.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de Hoge Raad het arrest van 11 september 2007 moet herstellen, de verdachte alsnog ontvankelijk moet verklaren in zijn beroep, en dat de redelijke termijn is geschonden. De Hoge Raad zal het beroep verwerpen, maar de administratieve tekortkoming heeft geleid tot een herstel van de procedure.

Conclusie

Nr. 00033/07
Mr. Knigge
Zitting: 11 november 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, op 25 juli 2006 voor "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" bij verstek veroordeeld tot twee hechtenis. Voorts is hem de rijbevoegdheid ontzegd voor de duur van zes maanden.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Omdat de stelbrief van de raadsman in cassatie over het hoofd is gezien en deze derhalve niet op de hoogte is gebracht van de termijn waarbinnen middelen van cassatie konden worden voorgesteld, heeft de Hoge Raad op 11 september 2007 verdachte niet-ontvankelijk verklaard. Nadat de raadsman een kopie van zijn stelbrief aan de Hoge Raad heeft doen toekomen, heeft de Hoge Raad de raadsman in de gelegenheid gesteld alsnog middelen van cassatie in te kunnen dienen.
4. Namens verdachte heeft mr. J. S. Nan, advocaat te Dordrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
5. Ten aanzien van de ontvankelijkheid merk ik het volgende op. Uit de correspondentie tussen de raadsman en de administratie van de Hoge Raad moet de conclusie worden getrokken dat zich op 6 december 2006 een raadsman had gesteld en dat hij ten onrechte geen afschrift van de aanzegging aan verdachte heeft ontvangen. Gelet op de ernst van de juridische gevolgen van deze administratieve tekortkoming en gelet op de omstandigheid dat de Hoge Raad in laatste instantie uitspraak doet, meen ik dat de Hoge Raad een herstelarrest zal moeten wijzen waarin wordt bepaald dat het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2007 zijn kracht heeft verloren en dat verdachte alsnog ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. (1)
6. Het middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend.
7. De stukken van het geding houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) blijkens de GBA-gegevens staat de verdachte vanaf 29 maart 2006 ingeschreven op het adres: [a-straat 1] te [woonplaats];
(ii) op 27 februari 2006 is door verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 februari 2006, waarbij op de akte instellen rechtsmiddel is vermeld: [b-straat 1] te [woonplaats], het GBA-adres van verdachte tot 29 maart 2006;
(iii) de appèldagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting bij het Hof op 25 juli 2006 is op 12 mei 2006 tevergeefs aangeboden op het GBA-adres [a-straat 1] te [woonplaats], omdat volgens de postbode de in de adressering aangegeven woning niet bestaat. Na ommekomst is door de waarnemend griffier van de Rechtbank, nadat hem is gebleken dat verdachte op de dag van de aanbieding en tenminste vijf dagen erna op genoemd adres stond ingeschreven, op 18 mei 2006 een afschrift van de appèldagvaarding naar dat adres gezonden;
(iv) Daarnaast is nogmaals getracht om de appèldagvaarding in persoon uit te reiken. Deze dagvaarding is op 19 mei 2006 aangeboden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], maar ditmaal in ontvangst genomen door ene [betrokkene 1], die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de dagvaarding in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.
(v) op 25 juli 2005 heeft het Hof de zaak bij verstek behandeld. Ter zitting was verdachte noch een voor hem optredend advocaat aanwezig.
8. In de schriftuur wordt gesteld dat het adres [a-straat 1] te [woonplaats] een winkelpand betreft (hetgeen met een kopie van een bedrijvengids wordt onderbouwd) en dat de verdachte boven de winkel woont. Daarom zou de postbode op 12 mei 2006 ten onrechte op de akte hebben vermeld dat de woning niet bestaat. Ook de uitreiking van de appèldagvaarding op 19 mei 2006 zou nietig zijn omdat de postbode die vermoedelijk aan een in die winkel aanwezig persoon zou hebben uitgereikt.
9. Als in cassatie als vaststaand zou mogen worden aangenomen dat op het adres waarop de verdachte in de GBA stond ingeschreven een winkel was gevestigd waarboven de verdachte woonde (zodat de winkel en de verdachte hetzelfde adres hadden), moet de conclusie inderdaad zijn dat de eerste betekening niet rechtsgeldig is. De postbode heeft dan immers ten onrechte geen bericht van aankomst achtergelaten. Tegelijk echter moet dan geconcludeerd worden dat de tweede betekening wél rechtsgeldig was. Als een persoon zich op het GBA-adres bevindt en zich bereid verklaart de brief onverwijld te doen toekomen aan de geadresseerde, mag daarop in beginsel worden vertrouwd. Aan de op geen enkele wijze onderbouwde suggestie dat de dagvaarding aan een volstrekte vreemde (een klant in de winkel) is uitgereikt, moet dan ook voorbij worden gegaan.
10. Ik merk daarbij nog op dat van een verdachte die op een adres woont waar ook een winkel is gevestigd, verwacht mag worden dat hij erop bedacht is dat daardoor gemakkelijk misverstanden kunnen rijzen en dat hij maatregelen neemt om te voorkomen dat post hem daardoor niet bereikt. Ik merk ook op dat (een afschrift van) de dagvaarding hoe dan ook twee keer op zijn woonadres is bezorgd. Eén door gewone toezending over de post en één keer door uitreiking aan een tussenpersoon op dat adres.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12. Ambtshalve merk ik nog op dat kort na het nemen van deze conclusie de meer dan twee jaren zullen zijn verstreken na het instellen van cassatie op 20 november 2006. Gelet op ernst van de verweten gedraging, de mate waarin de redelijke termijn wordt overschreden alsmede de aan verdachte opgelegde straffen, biedt de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, voldoende compensatie. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad:
- bepaalt dat het arrest van de Tweede Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad in de onderhavige zaak van 11 september 2007 zijn kracht heeft verloren,
- verdachte alsnog ontvankelijk zal verklaren in het beroep,
- zal constateren dat de redelijke termijn is geschonden en
- het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 10 oktober 2005, LJN AT2917.