ECLI:NL:PHR:2008:BG6287

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10792 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Bleichrodt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek wegens onvoldoende bewijs van persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van de aanvrager, die was veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet. De aanvrager stelde dat er sprake was van persoonsverwisseling en dat hij niet de persoon was die de bewezenverklaarde feiten had begaan. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. S.M.C. van Beek, advocaat te 's-Gravenhage.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening afgewezen op basis van de door de aanvrager ingediende stukken en de conclusie van de Advocaat-Generaal. De aanvrager had onder andere documenten overgelegd van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en proces-verbalen van de politie, maar deze konden niet overtuigend aantonen dat er sprake was van een persoonsverwisseling. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden die door de aanvrager waren aangevoerd niet konden worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid, onder 2° van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om het ernstige vermoeden van een persoonsverwisseling te rechtvaardigen. De eerdere veroordeling van de aanvrager bleef daarom in stand. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het indienen van een herzieningsverzoek en de rol van de Hoge Raad als herzieningsrechter, die niet gebonden is aan de waardering van bewijs door andere rechters.

De zaak illustreert ook de complexiteit van herzieningsprocedures en de noodzaak voor aanvragers om gedegen bewijs te leveren voor hun claims. De Hoge Raad heeft in deze zaak de aanvrage tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager definitief bleef staan.

Conclusie

Nr. 07/10792 H
Mr. Bleichrodt
Zitting 21 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Aanvrager tot herziening is bij onherroepelijk vonnis van 10 februari 2005 door de Politierechter te 's-Gravenhage wegens 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994", welke feiten zijn gepleegd op 29 augustus 2004, bij verstek veroordeeld ten aanzien van feit 1 tot een geldboete van EUR 460,-, subsidiair 9 dagen hechtenis en ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van EUR 217,-, subsidiair 4 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. S.M.C. van Beek, advocaat te 's-Gravenhage.
3.1 De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van persoonsverwisseling en dat de aanvrager niet de persoon is die de bewezenverklaarde feiten heeft begaan.
3.2. Ter staving van deze stelling zijn bij de aanvrage onder meer de volgende stukken overgelegd:
a) een brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 13 oktober 2004, betreffende een vorderingsprocedure ex art. 130-134a Wegenverkeerswet 1994 gericht aan [aanvrager];
b) een brief van het CBR van 29 november 2004, waaruit kan worden opgemaakt dat [aanvrager] een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van het CBR van 13 oktober 2004;
c) een besluit van het CBR van 7 maart 2005, onder meer inhoudende:
"Gezien nadere informatie omtrent de aanhouding van 29 augustus 2004 verkregen van de politie Haaglanden en na heroverweging van alle in het dossier aanwezige gegevens wordt geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat betrokkene op 29 augustus 2004 is aangehouden terzake van overtreding van artikel 8 WVW94.
Gelet op het feit dat het bezwaar met betrekking tot de aanhouding van 29 augustus 2004 leidt tot gegrond verklaring van het bezwaar, wordt aan de behandeling van de overige bezwaren niet toegekomen. Het bestreden besluit dient derhalve te worden herroepen.
Besluit:
I. De bezwaren van betrokkene worden gegrond verklaard.
II. Het bestreden besluit van 13 oktober 2004, nr. 2004 015 853, wordt herroepen."
d) een proces-verbaal van de politie (Bureau Overbosch) van 29 augustus 2004, voor zover inhoudende als relaas van verbalisante [verbalisant 1]:
"Verdachtegegevens
Naam: [achternaam aanvrager]
Voornamen: [voornamen aanvrager]
Geslacht: onbekend
Geboortedatum: [geboortedatum]-1972
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboorteland: [geboorteland]
Woonadres: [a-straat 1]
Postcode: [postcode]
Plaats: [woonplaats]
Nationaliteit: Nederlandse
Telefoon: 06-[001]
(...)
Rijbewijs
Verdachte was in het bezit van een geldig rijbewijs categorie B, nr. [002], afgegeven door Burgemeester van Den Haag op 25 oktober 1995."
e) een gedeeltelijk geanonimiseerde brief van de politie Haaglanden (Bureau Leidschendam/Voorburg) van 22 augustus 2003, onder meer inhoudende dat het CBR de verkeerde persoon - te weten [aanvrager] - inzake een vorderingsprocedure ex art. 130-134a Wegenverkeerswet 1994 heeft uitgenodigd, aangezien de eigenlijke verdachte ten tijde van de controle aan de verbalisant een verkeerde naam heeft opgegeven. De juiste persoonsgegevens van de verdachte zijn geanonimiseerd.
3.3 Ten aanzien van deze stukken kan het volgende worden opgemerkt. In het besluit van het CBR van 7 maart 2005 (zie hiervóór 3.2 onder c) wordt op blz. 2 verwezen naar nadere informatie van de Politie Haaglanden over de aanhouding op 29 augustus 2004. Die informatie bevindt zich echter niet bij de stukken van het CBR.(1) Wel zit bij de stukken een gedeeltelijk geanonimiseerde(2) brief betreffende genoemde [aanvrager] (zie hiervóór onder 3.2 onder e). Dat stuk is echter afkomstig van een ander bureau van de politie Haaglanden, is gedateerd 22 augustus 2003 en heeft klaarblijkelijk betrekking op een proces-verbaal uit 2002. Dat stuk kan dus geen betrekking hebben op de onderhavige zaak. Daaruit kan anders dan in de aanvrage is gesteld dus niet worden afgeleid dat een ander zich op 29 augustus 2004 voor [aanvrager] heeft uitgegeven.
Uit het proces-verbaal genoemd onder d kan worden afgeleid dat de op 29 augustus 2004 aangehouden persoon in het bezit was van en zich heeft gelegitimeerd met rijbewijs nr. [002]. Het herzieningsverzoek houdt in, maar zoals naar hieronder sub 3.6 nog zal blijken ten onrechte, dat de bestuurder zich niet heeft gelegitimeerd en dat het rijbewijsnummer "door de relaterende verbalisant uit de computer is gehaald."(3)
3.4 Voor de goede orde wijs ik er nog op dat de dagvaarding voor de terechtzitting van de Politierechter op het postkantoor is opgehaald door een persoon die zich kennelijk als [aanvrager] heeft gepresenteerd en daarbij een rijbewijs nr. [003] zou hebben overgelegd. Zoals opgemerkt is de betrokkene niet ter terechtzitting verschenen en bij verstek veroordeeld.
3.5 Naar aanleiding van de aanvrage zijn op mijn verzoek nadere inlichtingen ingewonnen. In een brief van 4 augustus 2008, gericht aan de politie Haaglanden, is gevraagd om een onderzoek te doen instellen naar de vragen:
1) op welke wijze de identiteit van de bestuurder op 29 augustus 2004 is vastgesteld. Was het desbetreffende rijbewijs inderdaad aan de verdachte afgegeven?
2) of er al eerder een nader onderzoek is ingesteld waarvan de resultaten in 2004 of 2005 aan het CBR zijn verzonden en zo ja welke die resultaten waren?
3) of er nog andere gegevens bekend zijn die van belang zijn voor de vraag of de gestelde persoonverwisseling inderdaad heeft plaatsgevonden?
3.6 Als reactie op mijn verzoek ontving ik een proces-verbaal van de politie van 19 augustus 2008, opgemaakt door de verbalisante [verbalisant 1], inhoudende:
"Naar aanleiding van een verzoek om informatie kan ik verbalisant u het volgende verklaren.
Uw eerste vraag was op welk wijze de identiteit van de bestuurder op 29 augustus 2004 was vastgesteld.
Ik, verbalisant, kan u hierop zeggen dat de bestuurder ten tijde van de aanrijding in het bezit was van een rijbewijs. Door mij en mijn collega [verbalisant 2] is op dat moment abusievelijk geen controle uitgevoerd op de echtheid van het rijbewijs. Het rijbewijs vertoonde voor ons op het eerste gezicht geen zichtbare afwijkingen waaruit wij direct op konden maken dat het rijbewijs vals zou zijn. De verdachte had een rijbewijs bij zich op naam van [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1972 en voorzien van de categorie B met rijbewijsnummer [002]. Dit rijbewijs was afgegeven door de burgemeester van 's-Gravenhage op 25 oktober 1995 en geldig tot 09 mei 2011.
De verdachte [aanvrager] is op dat moment dan ook afgehoord aan het bureau van politie en daarna in vrijheid gesteld.
Op 21 september 2004 is het proces-verbaal voorzien van geleidelijstnummer 520 gezonden naar het paleis van justitie te 's-Gravenhage.
Op 27 oktober 2004 belde naar het bureau van politie, zijnde bureau Overbosch, een man welke zich kenbaar maakte als zijnde [aanvrager]. Hij deelde mij, verbalisant, mede dat zijn naam regelmatig misbruikt wordt en regelmatig post van justitie ontvangt terwijl hij daar niets mee te maken zou hebben. Hierop heb ik verbalisant een onderzoek ingesteld.
ONDERZOEK RIJBEWIJS:
Uit onderzoek bij het Centraal Rijbewijs en Bromfietscertificaten register bleek op dat moment dat het rijbewijs B voorzien van het nummer [002] vals cq vervalst was.
Uit onderzoek bij de herkenningsdienst van politie Haaglanden bleek dat [betrokkene 1], geboren op 10- 11-1977 gebruik maakt van de naam [aanvrager] en als zodanig vermeld staat in het bedrijfsprocessen systeem.
ONDERZOEK [betrokkene 1]:
Omstreeks 14 december 2004 verscheen [betrokkene 1] aan het bureau van politie. Hierop hebben zowel collega [verbalisant 2] als ik, verbalisant, [betrokkene 1] bekeken. [Betrokkene 1] bleek niet de verdachte te zijn welke de aanrijding op 29 augustus 2004 had veroorzaakt.
Hierop heeft [verbalisant 2] telefonisch contact opgenomen met [aanvrager]. Hij deelde [verbalisant 2] mede dat er nog door een persoon misbruik werd gemaakt van zijn naam. Deze persoon zou zijn genaamd [betrokkene 2].
Hierop heeft [verbalisant 2] het onderzoek verder voortgezet.
VORDERING BEKENDMAKEN BESTUURDER:
Op 14 december 2004 heeft [verbalisant 2] een vordering bekendmaken bestuurder gezonden naar de eigenaar van de rode Subaru Justy, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], zijnde [betrokkene 3]. De eigenaar heeft hieraan tot op heden geen gevolg gegeven.
Uw tweede vraag was of er eerder een onderzoek was ingesteld waarvan de resultaten naar het CBR gezonden waren.
Hierop kan ik u geen antwoord geven derhalve collega [verbalisant 2] het onderzoek heeft voortgezet.
Ik verbalisant kan u helaas geen verdere informatie verschaffen."
3.7 In een e-mail van 22 augustus 2008 is aan [verbalisant 1] nog een aanvullende vraag voorgelegd, namelijk of zij de verdachte, [aanvrager], na 29 augustus 2004 - de dag dat proces-verbaal tegen hem is opgemaakt - nog in persoon heeft gezien. Ook in dezen verwees zij naar haar collega-verbalisant in de onderhavige zaak [verbalisant 2], omdat hij destijds het onderzoek had voortgezet.
3.8 Aan verbalisant [verbalisant 2] zijn eveneens de voornoemde vragen voorgelegd, maar hij wist niet wat de afloop van een eventueel nader onderzoek in de onderhavige zaak is geweest en kon dit ook nergens terugvinden.
3.9 Voorts is nog aan [verbalisant 1] verzocht om de twee hierboven al eerder genoemde rijbewijsnummers na te trekken. Concrete vragen daarbij waren:
- op wiens naam staan deze rijbewijzen?
- betreffen het geldige rijbewijzen?
In een e-mail van 12 september 2008 heeft zij geantwoord dat beide rijbewijsnummers niet voorkomen. Dat betekent dat ze niet bestaan en derhalve de rijbewijsnummers/rijbewijzen vals zijn.
Naast [verbalisant 1] is ook de Gemeente Den Haag Afdeling Burgerzaken gevraagd beide rijbewijsnummers na te trekken. Laatstgenoemde afdeling heeft het verzoek doorgestuurd naar de RDW, omdat de nummers te Den Haag niet bekend zijn. Dit is opmerkelijk te noemen, nu volgens het oorspronkelijk opgemaakte proces-verbaal het rijbewijs met nr. [002] met een geldigheidsduur tot 9 mei 2011 zou zijn afgegeven door de burgemeester van 's-Gravenhage op 25 oktober 1995.
3.10 Ten slotte is bij brief van 16 september 2008 aan het Centraal bureau rijvaardigheidsbewijzen gevraagd waaruit de in het besluit van 7 maart 2005 genoemde nadere informatie over de aanhouding van 29 augustus 2004, verkregen van de politie Haaglanden, heeft bestaan. De daarop toegezonden stukken houden daarover echter niets nieuws in. Die stukken, waaronder de hiervoor onder 3.2 sub e genoemde brief betrekking hebbende op een persoonsverwisseling in 2003, zijn ook al bij het herzieningsverzoek gevoegd.
3.11 Vooropgesteld zij dat het aan de aanvrager of zijn raadsman is om bij het herzieningsverzoek een opgave van de bewijsmiddelen te doen waaruit van de gestelde omstandigheid - in dit geval de persoonverwisseling - kan blijken; het gaat erom dat op grond daarvan het ernstige vermoeden van een persoonverwisseling rijst. Ik meen dat aan dat vereiste in casu niet is voldaan. Het besluit van het CBR van 7 maart 2005 kan niet als zodanig gelden, gelet op wat daaraan ten grondslag blijkt te zijn gelegd. De herzieningsrechter is niet gebonden aan een - afwijkende - waardering van het voorhanden bewijsmateriaal door een civiele of administratieve rechter.(4) A fortiori zal dat gelden voor het oordeel van een bureau als het CBR. Dat ten aanzien van de staande gehouden persoon een adres is genoteerd waar aanvrager al sinds december 2002 niet meer woonde,(5) kan zijn verklaring vinden in de omstandigheid dat bedoeld adres is overgenomen uit het getoonde rijbewijs; daarin voorkomende adresgegevens zijn wel vaker verouderd. Ook de aangevoerde omstandigheden dat de auto op naam van een ander stond en dat de staande gehouden persoon zou hebben verklaard geen uitkering te ontvangen, terwijl aanvrager wel een uitkering ontvangt, kunnen op zichzelf niet het in de wet bedoelde ernstige vermoeden wekken, laat staan dat dat zou gelden voor de enkele stelling van aanvrager dat hij geen alcohol gebruikt.
3.12 Erg veel hebben de nader ingewonnen inlichtingen, zoals uit het voorgaande volgt, ook niet opgeleverd. Het blijkt dat al eerder, te weten in oktober 2004, bij de politie een beroep is gedaan op een persoonsverwisseling, waarbij als degene die de personalia van aanvrager zou opgeven een zekere [betrokkene 1] is genoemd. Nadat daarnaar een nader onderzoek was ingesteld en was gebleken dat [betrokkene 1] niet de bestuurder was geweest, heeft de betrokkene ermee volstaan om de naam "[betrokkene 2]" te noemen. Nadere gegevens ontbreken en zijn ook in de aanvrage tot herziening niet genoemd.
4. Bij deze stand van zaken meen ik dat onvoldoende is aangevoerd en ook overigens onvoldoende is gebleken dat de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een ernstig vermoeden als bedoeld in art. 457, eerste lid onder 2° Sv.
5. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Nadere informatie heeft ook niets opgeleverd (zie hierna onder 3.10).
2 Door wie al die anonimiseringen, ook in andere stukken, zijn aangebracht wordt niet duidelijk.
3 De vraag is trouwens hoe aanvrager, die er niet bij zou zijn geweest, dit kan weten.
4 Zie bijvoorbeeld HR NJ 1998, 210 en HR NJ 2004, 606 en Melai aantek 6.8 op art. 457 (M.J.A. Duker).
5 Overigens is de vordering van het CBR ook aan dat adres gestuurd en daarop heeft aanvrager gereageerd.