ECLI:NL:PHR:2008:BG7047

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01524/07 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens persoonsverwisseling in drugszaken

In deze zaak gaat het om een aanvraag tot herziening van een veroordeling die is uitgesproken door de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem op 6 juli 2006. De aanvraagster, die op 4 juni 2006 op Schiphol is aangehouden, stelt dat zij niet degene is die het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd. De Koninklijke Marechaussee heeft op verzoek van de Officier van Justitie een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de aangehouden persoon. Uit het proces-verbaal blijkt dat de aanvraagster op 12 maart 2007 is gehoord en dat haar identiteit is vastgesteld aan de hand van een Nederlandse identiteitskaart. Echter, het dactyloscopisch signalement van de aanvraagster kwam niet voor in het HAVANK-systeem, wat de mogelijkheid van persoonsverwisseling doet rijzen.

De aanvraag tot herziening is ingediend door mr. E.P.H. van Esser, advocaat te Amsterdam, en berust op de stelling dat een ander dan de aanvraagster het feit heeft begaan. De aanvraagster heeft pas in januari 2007 kennisgenomen van de veroordeling, toen zij een brief van de reclassering ontving. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Dit wordt ondersteund door een beschikking van de Politierechter waarin wordt gesteld dat de vingerafdrukken van de aanvraagster niet in het HAVANK-systeem voorkomen en dat de politiefoto van de aangehouden persoon niet overeenkomt met de aanvraagster.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond moet verklaren en de zaak moet verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit is van belang omdat de aanvraagster mogelijk onterecht is veroordeeld voor een feit dat zij niet heeft gepleegd, wat ernstige gevolgen heeft voor haar rechtspositie.

Conclusie

Nr. 01524/07 H
Mr. Vellinga
Zitting: 28 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Aanvraagster]
1. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 6 juli 2006 is de aanvraagster van herziening wegens "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Tevens heeft de Politierechter inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard zoals in het vonnis omschreven.
2. Namens de veroordeelde is door mr. E.P.H. van Esser, advocaat te Amsterdam, een aanvraag tot herziening van deze uitspraak ingediend.
3. De aanvraag berust op de stelling dat een ander dan de aanvraagster indertijd het bewezenverklaarde feit heeft begaan en daarvoor terecht heeft gestaan. Ter ondersteuning van deze stelling wordt onder meer verwezen naar een kopie van een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol.
4. In de aanvraag wordt het volgende aangevoerd. Op 4 juni 2006 is op Schiphol een persoon die reisde met een paspoort op naam van aanvraagster aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet en in verzekering gesteld. Deze verdachte is op 15 juni 2006 heengezonden onder uitreiking van een dagvaarding om op 6 juli 2006 ter terechtzitting van de Politierechter te Haarlem te verschijnen. De verdachte is ter terechtzitting verschenen alwaar deze op naam van aanvraagster is veroordeeld. Van deze veroordeling wordt herziening gevraagd. Aanvraagster raakte eind januari 2007 op de hoogte van die veroordeling door een brief van de reclassering waarin aanvraagster werd opgeroepen om te verschijnen in verband met een aan haar opgelegde werkstraf. Naar aanleiding van die brief en de omstandigheid dat inmiddels het vermoeden was ontstaan dat op 16 januari 2006 aan ene [betrokkene 1] een paspoort op naam van aanvraagster was afgegeven(1), is namens aanvraagster aan het parket te Haarlem verzocht om een identiteitsonderzoek in te stellen en de vingerafdrukken van aanvraagster te vergelijken met de vingerafdrukken van de destijds aangehouden persoon.
5. De Koninklijke Marechaussee Schiphol heeft vervolgens op verzoek van de Officier van Justitie te Haarlem een onderzoek ingesteld naar de vraag of degene die te Schiphol is aangehouden op 4 juni 2006 ter zake van het feit dat de Politierechter bewezen heeft verklaard, dezelfde persoon is als aanvraagster. Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 21 maart 2007. Dit proces-verbaal houdt kort gezegd in dat:
- aanvraagster als getuige op 12 maart 2007 is gehoord en dat haar identiteit is vastgesteld aan de hand van een aan haar verstrekte Nederlandse identiteitskaart voorzien van nummer [001];
- het dactyloscopisch signalement van aanvraagster is onderzocht door de Dienst Nationale Recherche Informatie (hierna: DNRI) en dat daaruit naar voren is gekomen dat dat signalement van aanvraagster niet voorkwam in het zogenaamde HAVANK systeem;
- aanvraagster op een politiefoto [betrokkene 1] herkent als een vriendin van de moeder van aanvraagster, die regelmatig bij haar moeder thuiskwam en daar ook wel eens sliep;
- de verbalisant zag dat de persoon op de politiefoto geen gelijkenis vertoonde met de aanvraagster die op dat moment bij hem in de verhoorkamer zat; en
- de verbalisant op grond van onder meer het voorgaande concludeert dat kan worden aangenomen dat de aanvraagster [Aanvraagster] die op 12 maart 2007 is gehoord niet degene is geweest die is aangehouden op 4 juni 2006 ter zake van overtreding van art. 2 ABC van de Opiumwet.
6. Bij de stukken bevindt zich voorts een beschikking ex art. 22g Sr d.d. 10 mei 2007 van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem. Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van een namens de aanvraagster ingediend bezwaarschrift tegen het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis die door de Politierechter bij hiervoor genoemd vonnis van 6 juli 2006 is opgelegd. De beschikking houdt kort gezegd in dat uit bijlagen bij het bezwaarschrift blijkt dat de vingerafdrukken van de aanvraagster niet in Havank voorkomen en dat de politiefoto die van de destijds aangehouden persoon is genomen niet overeenkomt met de foto van de veroordeelde, alsmede dat de Officier van Justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard nu uit onderzoek is gebleken dat er in casu inderdaad sprake is geweest van een persoonsverwisseling. De beschikking houdt voorts als oordeel van de Politierechter in dat nu uit onderzoek is gebleken dat aanvraagster niet diegene is geweest die op 4 juni 2006 is aangehouden terzake overtreding van art. 2 ABC Opiumwet, het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard en het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis komt te vervallen.
7. De hierboven weergegeven omstandigheden waarop de aanvraag zich beroept, wekken het ernstige vermoeden, zoals bedoeld in art. 457, eerste lid onder 2, Sv, dat als de rechter hiervan op de hoogte was geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou zijn vrijgesproken. Er is immers voldoende reden om aan te nemen dat sprake is van een persoonsverwisseling.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 6 juli 2006 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Uit bij de aanvrage overgelegde stukken blijkt dat aanvraagster op 12 september 2006 aangifte heeft gedaan van vermissing van haar paspoort en identiteitskaart en dat toen is gebleken dat er op 16 januari 2006 een paspoort op naam van aanvraagster is afgegeven aan een ander dan aanvraagster. De persoon op de foto bij het aanvraagformulier van 16 januari 2006 bleek geen gelijkenis te vertonen met aanvraagster. Naar aanleiding daarvan is kennelijk door de politie een onderzoek ingesteld terzake van verdenking van vervalsing van reisdocumenten. In het kader daarvan zijn onder meer aanvraagster en haar moeder gehoord; de persoon op foto bij de aanvraag van januari 2006 werd door beiden herkend als [betrokkene 1], een vrouw die wel eens bij de moeder van aanvraagster thuis kwam en daar heel soms ook sliep.