ECLI:NL:PHR:2009:BG3554

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13323 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • B. Bleichrodt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en revindicatie van geluidsbanden van The Beatles

In deze zaak gaat het om de revindicatie van geluidsbanden van The Beatles die in beslag zijn genomen. Klager, die stelt de banden te goeder trouw te hebben verkregen, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de Rechtbank die het beslag niet opheft. De Rechtbank heeft vastgesteld dat de banden afkomstig zijn van diefstal en dat klager niet kan worden beschouwd als rechthebbende. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad wijst erop dat de termijn van drie jaar voor revindicatie, zoals genoemd in artikel 3:86 BW, mogelijk is verstreken, maar dat dit niet automatisch betekent dat klager geen recht heeft op teruggave. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank niet voldoende heeft vastgesteld of klager de banden te goeder trouw heeft verkregen en dat de beslissing om het beslag niet op te heffen niet naar behoren is gemotiveerd. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank voor een nieuwe beoordeling.

Conclusie

Nr. S 07/13323 B
Mr. Bleichrodt
Zitting 4 november 2008
Conclusie inzake:
[Klager 1]
1. De Rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 24 mei 2007 het beklag als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond verklaard.
2. Namens klager heeft mr. I.F.J. Saanen, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.(1)
3. Het klaagschrift strekte tot teruggave van op 10 januari 2003 inbeslaggenomen banden met geluidsopnamen van The Beatles.
4. De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
"Op 23 december 2002 is een Engels rechtshulpverzoek ingediend in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de diefstal en/of heling van voornoemde geluidsbanden in de periode 1973-1995. Uit gesprekken die de Engelse politie met één van de verdachten in de strafzaak, genaamd [betrokkene 1], heeft gehad, blijkt dat op 10 januari 2003 een geïnfiltreerde Engelse politieagent met de andere verdachte in de strafzaak, [betrokkene 2], naar Nederland zou komen. De bedoeling was om de twee Nederlandse personen die de banden in hun bezit hadden te ontmoeten en om de banden tegen betaling van een hoog geldbedrag te kopen. Bij die ontmoeting in het pand [a-straat 1] te [plaats] zijn klager en [klager 2] aangehouden. In het pand zijn voornoemde banden aangetroffen en inbeslaggenomen. Klager heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij via [betrokkene 1] aan de banden was gekomen, die hem had verteld dat hij de banden van John Lennon had gekregen in de tijd dat [betrokkene 1] in de Apple studio's van The Beatles werkte.
[Klager 2] heeft op 11 januari 2003 verklaard dat hij in 1992 is benaderd door [betrokkene 1] die vertelde dat hij de banden te koop had en dat hij die banden van John Lennon had gekregen. Voorts heeft [klager 2] verklaard dat hij en klager op naam van hun bedrijf de banden voor £ 30.000,- hadden gekocht. Later hadden zij nóg een partij banden van deze [betrokkene 1] gekocht. In de zomer van 2002 is klager door [betrokkene 1] benaderd omdat [betrokkene 1] de banden terug wilde hebben. Klager heeft [klager 2] verteld dat [betrokkene 1] £100,000,- voor de banden geboden had. Uiteindelijk zouden de banden weer voor £ 125.000,- verkocht worden aan [betrokkene 1].
Op 29 april 2003 is de vordering van de officier van justitie, om op grond van artikel 552p Sv de inbeslaggenomen banden aan haar ter beschikking te stellen ter overdracht aan de Britse autoriteiten, toegewezen.
Het openbaar ministerie heeft bij brief van 22 juli 2005 aan klager laten weten voornemens te zijn de inbeslaggenomen banden aan Apple Films Limited terug te geven.
Op 14 juli 2006 is in de zaak tegen [betrokkene 1] door de Engelse rechter vonnis gewezen waarbij de ondertoezichtstelling van [betrokkene 1] is bevolen voor de duur van twee jaar. In het vonnis is te lezen dat de jury heeft vastgesteld dat de banden gestolen waren en dat deze toebehoren aan Apple Films Limited. In het kader van die strafzaak zijn de banden op echtheid onderzocht door een
aantal Britse deskundigen. Hun conclusie luidt dat de banden authentiek zijn. De zaak tegen [betrokkene 2] is op 17 juli 2006 afgedaan, waarbij hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk.
De zaken tegen klager en [klager 2] zijn op 6 januari 2007 geseponeerd waarbij als reden is opgegeven dat de benadeelden voldoende schadeloos zijn gesteld."
5. Van een kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv in 2005 is naar het oordeel van de Rechtbank kennelijk geen sprake geweest.(2) Anders zou het beklag binnen veertien dagen nadien moeten zijn gedaan. Verder is klager in Nederland als verdachte aangemerkt, doch is zijn zaak geseponeerd. Vermelding verdient nog dat, naar uit de stukken kan worden afgeleid, ingevolge genoemde beschikking van de Rechtbank van 29 april 2003, gegeven in het kader van het rechtshulpverzoek, de banden aan de Britse autoriteiten ter beschikking zijn gesteld om in de Engelse strafzaak de authenticiteit van de tapes vast te kunnen stellen en dat de Rechtbank daarbij heeft bepaald dat deze voorwerpen dienen te worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. Namens klager is in deze zaak beklag gedaan tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de banden aan hem.
6.1 In het klaagschrift heeft de raadsman van klager aangevoerd:
"Het uitgangpunt van artikel 116 Sv. is dat inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan degene onder wie het beslag is gelegd. Deze hoofdregel benadrukt het feit dat het strafvorderlijk beslag niet dient om in civielrechtelijke rechtsverhoudingen in te grijpen of ten aanzien van deze rechten bescherming te bieden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het niet tot haar taak behoorde zich uit te spreken over de civielrechtelijke vraag aan wie de tapes in eigendom toebehoren.(3)
Op het uitgangspunt van artikel 116 Sv. wordt een uitzondering gemaakt indien teruggave aan een ander dan degene onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord voorkomt. Volgens vaste jurisprudentie dient teruggave aan een derde achterwege te blijven wanneer deze teruggave niet reeds op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord voorkomt. Indien er ingewikkelde civielrechtelijke kwesties spelen, dan dienen deze in een daartoe bestemde civiele procedure te worden uitgezocht en dienen de voorwerpen te worden teruggegeven aan de beslagene.
(...)
Verzoeker is niet op enigerlei wijze betrokken geweest bij de ontvreemding van de tapes. Nu verzoeker de tapes te goeder trouw heeft verkregen, is het niet redelijk deze te doen teruggeven aan een derde. Derhalve gaat de uitzondering van artikel 116 Sv. niet op. De voorwerpen dienen, ingevolge de hoofdregel, te worden teruggegeven aan verzoeker."
6.2 Blijkens de pleitnota is in raadkamer namens klager onder meer aangevoerd dat de diefstal van de tapes, indien deze werkelijk heeft plaatsgevonden, moet zijn gepleegd tussen 1969 en 1973 en dat de termijn van drie jaren, genoemd in art. 3:86, lid 3 BW dus al lang was verstreken.
7. De Rechtbank heeft haar beslissing als volgt gemotiveerd:
"Klager is ontvankelijk in zijn beklag nu hij in raadkamer heeft gesteld belanghebbende-rechthebbende, te weten eigenaar van de geluidsbanden, te zijn.
De officier van justitie heeft verklaard dat het strafvorderlijk belang zich niet (langer) verzet tegen opheffing van het beslag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beslag dient te worden opgeheven.
Nu er sprake is van meer dan één belanghebbende, dient de rechtbank bij de beoordeling van de vraag aan wie de geluidsbanden dienen te worden teruggegeven zich te laten leiden door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Gelet op de stukken in het dossier, waaronder voornoemd Engels vonnis van 14 juli 2006, gaat de rechtbank er in het kader van deze procedure van uit dat de inbeslaggenomen geluidsbanden afkomstig zijn van diefstal. Het enkele feit dat in een veilingcatalogus staat vermeld dat de aanbieder stelt dat de goederen zijn verkregen middels schenking, vormt geen bewijs dat de goederen ook daadwerkelijk aan de aanbieder zijn geschonken.
De rechtbank overweegt dat klager de geluidsbanden niet heeft gekocht van een persoon die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken, anders dan als veilinghouder, zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte. Daarom wordt klager - gelet op het bepaalde in artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek - in beginsel niet beschermd tegen revindicatie door de oorspronkelijke eigenaar, dan wel degene die in zijn rechten is getreden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet gezegd kan worden dat teruggave van de inbeslaggenomen geluidsbanden aan klager op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
Op grond hiervan kan dan ook geen teruggave aan klager volgen. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
8.1 Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans dat zij haar beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd.
8.2 In een geval als het onderhavige waarin de officier van justitie heeft verklaard dat het strafvorderlijk belang zich niet (langer) meer verzet tegen opheffing van het beslag, dient de hoofdregel van art. 116, eerste lid, Sv te worden toegepast en het voorwerp aan de beslagene worden teruggegeven, tenzij een derde redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt.(4) In de bestreden beschikking ligt mijns inziens besloten dat een ander dan klager, te weten Apple Films Limited, redelijkerwijze als rechthebbende moet worden aangemerkt. Daaruit volgt dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft toegepast, zodat de eerste klacht van het middel faalt.
8.3 Het derde lid van art. 3:86 BW bevat een uitzondering op de voorafgaande leden. Het houdt in dat de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende een periode van drie jaren kan opeisen. Op deze regel bestaan weer een tweetal uitzonderingen, maar die doen zich, naar de Rechtbank niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld, hier niet voor. Na verloop van die drie jaren is het eerste lid van genoemd artikel weer bepalend. Ingevolge dat artikellid kan de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder van een roerende zaak de verkrijger te goeder trouw niet worden tegengeworpen, indien deze de zaak anders dan om niet heeft verkregen.
8.4 Namens klager is, zoals opgemerkt, gesteld dat de diefstal meer dan drie jaar geleden had plaatsgevonden. De Rechtbank heeft dat in het midden gelaten, zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan; overigens kan de juistheid van die stelling uit de stukken worden afgeleid.
Uit wat onder 8.3 is vermeld volgt dat dan voor de aanspraken van klager beslissend is of hij de banden indertijd anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen. Daarover heeft de Rechtbank echter niets overwogen. Ter zijde merk ik op dat de enkele omstandigheid dat tegen klager geen vervolging is ingesteld ter zake van opzet- of schuldheling, anders dan namens klager is betoogd, niet meebrengt dat aangenomen moet worden dat klager te goeder trouw was, dit te minder als de reden voor het sepot in de beschouwing wordt betrokken. Echter, in aanmerking genomen dat, zoals uit het voorgaande voortvloeit, het enkele feit dat de banden eertijds zijn gestolen niet uitsluit dat klager daarvan eigenaar is geworden en dus als rechthebbende moet worden beschouwd, is het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk en is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
8.5 Voor zover het middel daarover klaagt is het gegrond. Buiten beschouwing kan dus blijven wat verder in het middel wordt aangevoerd.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing of terugwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met die tegen [klager 2] (nr. 07/13324 B), waarin ik vandaag ook concludeer.
2 De door de Rechtbank genoemde brief van de Officier van 22 juli 2005, die aan de raadslieden van klager is gericht, kan inderdaad niet als een zodanige kennisgeving worden beschouwd. Een en ander heeft de zaak in zoverre gecompliceerd dat ook Apple Films Limited een klaagschrift ex art. 552a Sv heeft ingediend. Bij de stukken bevindt zich een beschikking waarbij dat beklag gegrond is verklaard. Het tegen die beschikking ingestelde cassatieberoep is later ingetrokken zodat die beschikking onherroepelijk is. Aangenomen moet worden dat die beschikking niet zal worden tenuitvoergelegd zolang op het onderhavige klaagschrift niet onherroepelijk is beslist.
3 Dat heeft de Rechtbank overwogen in haar beschikking van 29 april 2003 in het kader van het rechtshulpverzoek.
4 Vgl. HR 25 september 2001, NJ 2002, 109 en HR 20 februari 2007, NJ 2007, 147.