ECLI:NL:PHR:2009:BG4258
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Knigge
- Rechtspraak.nl
Cassatie van het Openbaar Ministerie tegen afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan veroordeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Arnhem op 14 juni 2007 de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de inleidende dagvaarding in de hoofdzaak nietig was verklaard, waardoor er geen veroordeling was uitgesproken. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft cassatieberoep ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld. Dit middel richt zich tegen de afwijzing van de vordering door het Hof, met de stelling dat het Hof de vordering niet had mogen afwijzen, maar het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
De Hoge Raad oordeelt dat het ontbreken van een veroordeling in de hoofdzaak een formeel beletsel vormt voor de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering. De Hoge Raad stelt dat de ontnemingsprocedure een onderdeel is van de strafvervolging en dat de afwijzing van de vordering in deze zaak niet leidt tot een definitief einde van de vervolging. De Hoge Raad concludeert dat de afwijzing van de ontnemingsvordering niet in de weg staat aan het indienen van een nieuwe vordering, omdat er in de hoofdzaak geen beslissing over het feit is gegeven. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het cassatieberoep juridisch gezien overbodig is, omdat er geen redelijk belang is bij het rechtzetten van het dictum.
De Hoge Raad besluit uiteindelijk dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de afwijzing van de ontnemingsvordering niet berust op een inhoudelijke beoordeling van de vordering. De zaak benadrukt de complexiteit van de ontnemingswetgeving en de relatie tussen de ontnemingsprocedure en de hoofdzaak, evenals de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtszekerheid in dergelijke procedures.