ECLI:NL:PHR:2009:BG4260

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12115
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Schipper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en kennisgeving van de zitting

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte, die niet aanwezig was bij de terechtzitting in eerste aanleg. De enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage had de verdachte bij arrest van 7 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 september 2006. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 288,- voor een overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De advocaat van de verdachte, mr. V. Kortenbach, had cassatie ingesteld en een schriftuur ingediend met één middel van cassatie.

De kern van het geschil betreft de vraag of de verdachte tijdig hoger beroep heeft ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het oordeel is dat de raadsman van de verdachte bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De brief van de raadsman, gedateerd 29 augustus 2006, biedt onvoldoende bewijs dat de raadsman op de hoogte was van de zitting. De Hoge Raad stelt dat zelfs als de raadsman wel op de hoogte was, dit niet automatisch betekent dat de verdachte ook op de hoogte was, zoals vereist volgens artikel 408, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het middel doel treft en dat de bestreden uitspraak vernietigd dient te worden. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat het hoger beroep opnieuw kan worden behandeld. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige kennisgeving van zittingen en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Conclusie

Nr. 07/12115
Mr. Schipper
Zitting: 11 november 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 7 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek(1) gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 september 2006, waarbij de verdachte ter zake van overtreding van artikel 20, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is veroordeeld tot een geldboete van € 288,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2. Namens de verdachte heeft mr. V. Kortenbach, advocaat te 's-Gravenhage, cassatie ingesteld en hij heeft tevens een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 maart 2007 houdt -voor zover van belang- in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Mijn raadsman mr. Kortenbach komt niet. Ik heb tegen hem gezegd dat ik wel alleen zou gaan. Ik was niet aanwezig ter terechtzitting in eerste aanleg; ik had geen stukken ontvangen.
Toen ik bericht kreeg dat ik mijn rijbewijs moest inleveren ben ik naar mijn raadsman gegaan en heeft hij hoger beroep ingesteld. Ik weet niet of mijn raadsman wel wist van de zitting in eerste aanleg. Hij was uitdrukkelijk gemachtigd."
5. Het Hof heeft in het bestreden arrest het navolgende overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit de brief d.d. 29 augustus 2006 van de raadsman van de verdachte, mr. V. Kortenbach, blijkt dat de -volgens mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep- door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 28 september 2006 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 21 november 2006 dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
6. De zich bij de stukken bevindende brief van de raadsman van 29 augustus 2006 gericht aan de Rechtbank te 's-Gravenhage vermeldt wat de strafzaak van de verdachte betreft slechts het kenmerk en houdt het volgende in:
"Cliënt [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] heeft zich tot mij gewend in verband met de ontvangst van een bericht van aankomst van een dagvaarding in bovenvermelde zaak. Cliënt was niet in de mogelijkheid om het bericht binnen de gestelde termijn af te halen.
Ik laat u weten dat ik mij hierbij als advocaat van cliënt stel en ik verzoek u om spoedige toezending van het strafprocesdossier."
7. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is 'sHofs oordeel niet begrijpelijk. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de brief kan niet blijken dat de raadsman bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. Maar zelfs als dat wel het geval was brengt dat niet zonder meer mee dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv.(2)
8. Het middel treft doel.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De aantekening mondeling vonnis van de kantonrechter vermeldt kennelijk abusievelijk "tegenspraak bij mr. V. Kortenbach". Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter houdt immers in dat de verdachte en de gemachtigde mr. V. Kortenbach niet ter terechtzitting zijn verschenen en dat tegen de niet verschenen verdachte verstek wordt verleend.
2 Vgl. HR 6 januari 2004, LJN: AN8554.