ECLI:NL:PHR:2009:BG4788

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03450/05 II
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van elektronische duivencarrousel bij de jacht op houtduiven

In deze zaak staat de rechtmatigheid van het gebruik van een elektronische duivencarrousel bij de jacht op houtduiven centraal. De Hoge Raad heeft in een tussenarrest vragen gesteld aan het Benelux-Gerechtshof over de kwalificatie van de duivencarrousel als lokinstrument volgens de Beschikking inzake de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht. Het Benelux-Gerechtshof heeft geoordeeld dat de duivencarrousel moet worden aangemerkt als een lokinstrument, wat betekent dat het gebruik ervan niet zonder meer geoorloofd is. Dit oordeel is van belang voor de beoordeling van de vrijspraak die eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was gegeven aan de verdachte, die was aangeklaagd voor overtreding van de Flora- en faunawet.

De Hoge Raad overwoog dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het gebruik van dode of opgezette duiven bij de jacht ongeoorloofd was, maar dat de vraag was of de elektronische duivencarrousel gelijkgesteld moest worden met een geoorloofd lokmiddel. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn aanvullende conclusie gesteld dat de duivencarrousel, ondanks het doel van verdelging van houtduiven ter bescherming van landbouwgewassen, een ongeoorloofd lokinstrument is. Dit leidt tot de conclusie dat de Hoge Raad de eerdere vrijspraak van de verdachte zal vernietigen.

De zaak illustreert de complexe interactie tussen jachtwetgeving en de toepassing van moderne technologieën in de jachtpraktijk. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad zal bepalend zijn voor de juridische status van dergelijke lokinstrumenten in de toekomst.

Conclusie

Nr. 03450/05 II
Mr. Machielse
Zitting 11 november 2008
Aanvullende conclusie inzake:
[verdachte]
1. Op 15 mei 2007 heeft de Hoge Raad in een tussenarrest overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof aan dat Gerechtshof vragen voorgelegd in verband met de uitleg van de Beschikking inzake de vaststelling van de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht (Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 2 oktober 1996), (Trb. 1997, 252).
2. Deze vragen van uitleg zijn gerezen in een zaak waarin het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 14 oktober 2005 verdachte had vrijgesproken van overtreding van art. 50 van de Flora- en faunawet, tegen welke vrijspraak het OM cassatie heeft ingesteld.
3. Het gaat in deze zaak om de vraag of het gebruikmaken van een zogenaamde elektronische duivencarrousel bij de jacht (ter verdelging) op houtduiven geoorloofd is. Het hof stelde zich op het standpunt dat in wezen gebruik werd gemaakt van een geoorloofd lokmiddel, te weten een lokduif. In mijn conclusie van 10 oktober 2006 stelde ik mij op het standpunt dat het gebruik van imitatievogels op een duivencarrousel een verboden wijze van jagen was en dat daarom de vrijspraak moest worden vernietigd. De Hoge Raad overwoog in zijn tussenarrest dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het gebruik van dode, opgezette of imitatieduiven bij de jacht ongeoorloofd was, maar dat de vraag hier was of de aanwending van een - electrisch voortgedreven - duivencarrousel moest worden gelijkgesteld met de inzet van een lokduif of van een ongeoorloofd lokinstrument.
De Hoge Raad besloot daarop de volgende vragen te stellen aan het Benelux-Gerechtshof:
"(a) Is de duivencarrousel, zoals hiervoor onder 5 omschreven, aan te merken als een al dan niet mechanisch of electronisch lokinstrument als bedoeld in art. 2 van de Beschikking inzake de vaststelling van de middelen die toelaatbaar zijn bij de uitoefening van de jacht van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 2 oktober 1996.
(b) Indien vraag (a) bevestigend wordt beantwoord, is de onderhavige duivencarrousel een middel dat toelaatbaar is bij de jacht in de zin van de Beschikking, indien deze duivencarrousel wordt gebruikt tot het doden van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen en dus wordt gebruikt ter verdelging."
4. Op 9 november 2007 nam plaatsvervangend advocaat-generaal bij het Benelux-Gerechtshof mr. F.F. Langemeijer conclusie in deze zaak. Hij oordeelde dat een elektronisch aangedreven duivencarrousel een ongeoorloofd lokinstrument is als bedoeld in artikel 2, onder 3, van de Beschikking van het Comité van Ministers. Dat de duivencarrousel wordt gebruikt bij de verdelging van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen maakt dit niet anders.
5. Op 25 juni 2008 wees het Gerechtshof arrest. Daarin is opgenomen als verklaring voor recht:
"Met betrekking tot de eerste vraag:
20. De duivencarrousel zoals beschreven in het arrest van de Hoge Raad moet aangemerkt worden als een lokinstrument zoals bedoeld in artikel 2 van de Beschikking.
Met betrekking tot de tweede vraag:
21. Voor het antwoord op de vraag of de onderhavige duivencarrousel kan worden aangemerkt als een lokinstrument als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking, is niet van belang dat deze wordt gebruikt tot het doden van de houtduif in het kader van de bestrijding van schade aan land- en tuinbouwgewassen en dus wordt gebruikt ter verdelging."
6. Nu het Benelux-Gerechtshof heeft beslist dat de duivencarrousel een lokinstrument is als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking van het Comité van Ministers en nu bovendien feitelijk vaststaat dat de duivencarrousel elektronisch werd voortgedreven, getuigt het oordeel van het hof dat er slechts sprake was van het aanwenden van een geoorloofd lokmiddel, te weten een lokduif, zoals genoemd in artikel 50 lid 1, aanhef en onder e, Flora- en faunawet, van een onjuiste uitleg van deze beide bepalingen.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de gegeven vrijspraak zal vernietigen en artikel 440 lid 2 Sv zal toepassen op een wijze als aan hem gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden